Spelling 5.4.1

Spelling 5.4.1
We schrijven samenstellingen en verkleinwoorden
1 / 21
next
Slide 1: Slide
SpellingBasisschoolGroep 7

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Spelling 5.4.1
We schrijven samenstellingen en verkleinwoorden

Slide 1 - Slide

Bedenk een woord met een
koppelteken

Slide 2 - Mind map

Dictee woord 1
Luister naar het woord dat de juf opnoemt en schrijf dit correct op.

Slide 3 - Open question

Dictee woord 2
Luister naar het woord dat de juf opnoemt en schrijf dit correct op.

Slide 4 - Open question

Dictee woord 3
Luister naar het woord dat de juf opnoemt en schrijf dit correct op.

Slide 5 - Open question

Dictee zin 1
Luister goed naar de zin die de juf opnoemt en schrijf dit correct op.
Denk aan de leestekens!

Slide 6 - Open question

Dictee zin 2
Luister goed naar de zin die de juf opnoemt en schrijf dit correct op.
Denk aan de leestekens!

Slide 7 - Open question

Dictee zin 3
Luister goed naar de zin die de juf opnoemt en schrijf dit correct op.
Denk aan de leestekens!

Slide 8 - Open question

Welke categorieën horen bij dit woord? Schrijf de nummers in de juiste volgorde onder elkaar op.
* De gala-avond

Slide 9 - Open question

Welke categorieën horen bij dit woord? Schrijf de nummers in de juiste volgorde onder elkaar op.
* Beroemdste

Slide 10 - Open question

Welke categorieën horen bij dit woord? Schrijf de nummers in de juiste volgorde onder elkaar op.
* Diamanten

Slide 11 - Open question

Welke categorieën horen bij dit woord? Schrijf de nummers in de juiste volgorde onder elkaar op.
* Kettinkje

Slide 12 - Open question

Welke categorieën horen bij dit woord? Schrijf de nummers in de juiste volgorde onder elkaar op.
* De miljonairs

Slide 13 - Open question

Welke categorieën horen bij dit woord? Schrijf de nummers in de juiste volgorde onder elkaar op.
* De benefietwedstrijd

Slide 14 - Open question

Hoe goed heb jij het dictee gemaakt?
😒🙁😐🙂😃

Slide 15 - Poll

't kofschip
Als je erachter wil komen of een werkwoord in de verleden tijd eindigt op  -te(n) of -de(n), dan maak je gebruik van 't kofschip. 

> je haalt -en weg van het hele werkwoord
> je kijkt op welke medeklinker het woord eindigt
> als de letter in 't kofschip zit, dan eindigt het woord in de verleden tijd op 
 -te(n)
> als de letter niet in 't kofschip zit eindigt het woord in de verleden tijd op  -de(n)

Voorbeeld: geloven
hele w.w. -en : gelov 
v zit niet in 't kofschip
dus: geloofde(n)

Slide 16 - Slide

Maak gebruik van 't kofschip!

schroeven
Hij .......... de kast in elkaar.

A
schroefte
B
schroefde
C
schroevde
D
schroevte

Slide 17 - Quiz

Maak gebruik van 't kofschip

erven
Hij ........... dat van zijn opa.


A
ervde
B
erft
C
erfde
D
ervte

Slide 18 - Quiz

Maak gebruik van 't kofschip!

fietsen
Afgelopen zaterdag ............ zij samen met haar moeder naar haar oma.
A
fietste
B
fietsde
C
fietsdte
D
fietst

Slide 19 - Quiz

Schrijf een
verkleinwoord op

Slide 20 - Mind map

Wat is het verkleinwoord van:
ketting

Slide 21 - Open question