Voornaamwoorden groep 8

Voornaamwoorden
1 / 29
next
Slide 1: Slide
TaalSpeciaal OnderwijsLeerroute 6

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Voornaamwoorden

Slide 1 - Slide

Wat weet jij van
voornaamwoorden?!?

Slide 2 - Mind map

Wat is geen soort voornaamwoord?
A
bezittelijk voornaamwoord
B
bijvoeglijk voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord

Slide 3 - Quiz

Wat is geen voornaamwoord?
A
persoonlijk voornaamwoord
B
wederkerend voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
zelfstandig voornaamwoord

Slide 4 - Quiz

Wat is geen soort voornaamwoord?
A
meewerkend voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 5 - Quiz

Soorten voornaamwoorden
Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Wederkerend voornaamwoord
Aanwijzend voornaamwoord
Vragend voornaamwoord

Slide 6 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord

Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon of een groep personen, zonder ze bij naam te noemen.

Ik ga naar de bakker.                     Deze tas is van haar.
Hij zwemt 4 baantjes.                   Die auto is van ons.

Je kunt een persoonlijk voornaamwoord vervangen door een of meerdere namen. 


Slide 7 - Slide

Olifanten zijn grote beesten. Ze hebben een enorme slurf.

Slide 8 - Open question

Bezittelijk voornaamwoord
Het bezittelijk voornaamwoord staat bijna altijd voor een zelfstandig naamwoord. 
Het zelfstandig naamwoord is dan van iemand.

Dat is mijn trui.                       Daar ligt jouw telefoon.
Onze hond heeft Bruno.    Uw tas staat in de weg.

Slide 9 - Slide

Aan Sinterklas vraag ik een nieuwe telefoon. Mijn oude is heel traag.

Slide 10 - Open question

Vragend voornaamwoord
Het vragend voornaamwoord verwijst naar personen of dingen die ergens naar 'vragen'.

Welk beroep past bij jou?            Wie had er getrakteerd?
Wat heb jij gemaakt?                     Welke schoen vind jij het mooist?

Staat er een vraagteken aan het einde van een zin?
Dan heb je vaak te maken met een vragend voornaamwoord.

Slide 11 - Slide

Wij gaan op vakantie naar Italië. Wie gaan er nog meer op vakantie?

Slide 12 - Open question

Aanwijzend voornaamwoord
 Het woord zegt het al; het aanwijzend voornaamwoord wijst (bijna) letterlijk iets of iemand aan.

Zo'n ketting vind ze mooi.          Dat boek is heel grappig.
Die film was erg spannend.         Dit verhaal is een beetje saai. 

Slide 13 - Slide

Wij kunnen tijdens de kerstdagen niet afspreken. Die dagen zijn we op vakantie.

Slide 14 - Open question

Wederkernd voornaamwoord
En wederkerend voornaamwoord verwijst naar het onderwerp van de zin.

Hij heeft zich bezeerd.                     Ik heb me vergist.
Het meisje verslikte zich in haar boterham. 

Slide 15 - Slide

Ik schaamde me ontzettend toen ik die blunder had gemaakt.

Slide 16 - Open question

En nu alles door elkaar....

Succes!

Slide 17 - Slide

Johan geeft een spreekbeurt, maar Suzan kan --- niet goed verstaan.
(persoonlijk voornaamwoord)
A
hem
B
haar
C
zich
D
hij

Slide 18 - Quiz

De moeder van Harrie was haar sleutels kwijt.
(Wat is haar?)
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 19 - Quiz

De tablets liggen altijd op hun vaste plek in de kast.
(bezittelijk voornaamwoord)
A
de tablets
B
vast plek
C
hun
D
de kast

Slide 20 - Quiz

Menno vond de sleutels en gaf ze aan zijn juf.
(persoonlijk voornaamwoord)
A
menno
B
de sleutels
C
ze
D
zijn

Slide 21 - Quiz

Roos schaamt zich voor haar broer.

Wederkerend voornaamwoord?!?
A
ja
B
nee

Slide 22 - Quiz

Je moet je veters goed strikken voordat je gaat voetballen.
Wederkerend voornaamwoord?!?
A
ja
B
nee

Slide 23 - Quiz

Spreek jij je oude vrienden nog vaak?

wederkerend voornaamwoord?!?
A
ja
B
nee

Slide 24 - Quiz

A. De meester geeft ons heel veel huiswerk.

B. vanmorgen hebben zij zich weer verslapen.
A
wederkerend voornaamwoord
B
wederkerend voornaamwoord

Slide 25 - Quiz

Tijdens je verkeersexamen mag je zo'n fout niet maken.
Wat is zo'n?
A
vragend voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 26 - Quiz

Ruud moet zich bukken om die tas op te kunnen rapen.
(aanwijzend voornaamwoord)
A
Ruud
B
zich
C
die
D
rapen

Slide 27 - Quiz

Verzamel alle boeken maar in --- kast achter in de klas.
A
dit
B
dat
C
die
D
deze

Slide 28 - Quiz

Wat vinden jullie van deze les?

Wat is deze?
A
vragend voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 29 - Quiz