This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Herhaling
Tegenwoordige tijd
Verleden tijd
Voltooid deelwoord
Slide 1 - Slide
tegenwoordige tijd
Neem het hele werkwoord voorbeeld: verzenden
Haal -en eraf, dan krijg je de stam van het werkwoord voorbeeld: verzend
ik-vorm --> ik-vorm: Ik verzend dat. een ander --> ik-vorm + t: Hij verzendt dat. meervoud--> hele werkwoord: Wij verzenden dat. ... je/jij --> ik-vorm: Verzend je/jij dat even? gebiedende wijs --> altijd de ik-vorm:Verzend die e-mail eens!
Slide 2 - Slide
verleden tijd
Klankverandering? voorbeeld: loop --> liep
Geen klankverandering?
1. Kijk naar de stam van het werkwoord (-en)
2. Zit de laatste letter in 't Kofschip --> T - K - F - S - CH- P
Enkelvoud: ik-vorm + te
Meervoud: ik-vorm +ten
Slide 3 - Slide
3. Zit de laatste letter niet in 't Kofschip?
Enkelvoud: ik-vorm + -de
Meervoud: ik-vorm + -den
Slide 4 - Slide
Voorbeelden
Lachen
1. stam = Lach
2. Laatste letter van de stam = H --> zit in 't Kofschip
3. Enkelvoud: Ik lachte
Meervoud: Wij lachten
Verhuizen
1. stam = Verhuiz
2. Laatste letter van de stam = Z --> zit niet in 't Kofschip
3. Enkelvoud: Ik verhuisde
Meervoud: Wij verhuisden
Slide 5 - Slide
Voltooid deelwoord
Een voltooid deelwoord heeft altijd een hulpwerkwoord.
Dit is een vorm van: zijn, hebben of worden.
Daarmee wordt aangegeven dat iets al zo is/ al gebeurd is enzovoort.
We gebruiken hier weer 't Kofschip
Slide 6 - Slide
Voorbeeld
- Gebeuren
Gisteren is dat ........
1. stam van het werkwoord: gebeur
2. 'is' is het hulpwerwoord
3. -r is de laatste letter van de stam --> niet in 't Kofschip
4. Gisteren is dat Gebeurd
Slide 7 - Slide
werkwoord: lopen tegenwoordige tijd Hij ....... over straat.
A
loop
B
loopt
C
liep
D
gelopen
Slide 8 - Quiz
werkwoord: vertellen voltooide tijd Jan heeft dat tegen hem .......
A
vertelt
B
vertelde
C
verteld
Slide 9 - Quiz
werkwoord: verleden tijd Hij ....... de sneeuwbal.
A
gooite
B
gegooid
C
gooide
Slide 10 - Quiz
werkwoord: beantwoorden tegenwoordige tijd Lisa ......... zijn vraag.
A
beantwoordt
B
beantwoord
C
beantwoorde
Slide 11 - Quiz
werkwoord: beantwoorden tegenwoordige tijd Waarom ....... je zijn vraag niet?
A
beantwoordt
B
beantwoord
Slide 12 - Quiz
werkwoord: wuiven verleden tijd Zij ....... naar haar oma.
A
wuifde
B
wuifte
Slide 13 - Quiz
werkwoord: herstellen voltooide tijd De hond is weer ...... na zijn operatie.
A
herstelt
B
hersteld
C
hersteldt
Slide 14 - Quiz
AAN DE SLAG
Slide 15 - Slide
Zelfstandig werken
- 10 minuten
- Eerste 3 minuten in stilte!
- Overleggen doe je fluisterend.
- Vinger opsteken als je mij nodig hebt.
- Klaar? Ga verder waar je gebleven bent met je huiswerk of lees in je leesboek.
Óf probeer zelf zinnen te maken waarbij je werkwoordspelling toepast.