De Speld 1.1

1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 14 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 55 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Schrijfopdrachten taalkunde
Je puntenaantal (max 10) komt als cijfer in SOM (weging 0)
Woordsoorten
Deze week start je met leestekens (blok 6).
Vooruitblik
Eindproduct: artikel voor De Speld
Deadline: 21 april 2023 via SOM.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Module taalkunde
Blok 5: wat is een betrekkelijk voornaamwoord?

Module taalkunde

Huiswerk vóór de volgende les:
Blok 5
Opdracht 1-4


Slide 4 - Slide

Waarom werk je aan grammatica en spelling?
Het gaat niet alleen om wát je zegt, maar ook om hoe je het zegt of schrijft. Een gevarieerde, verzorgde tekst komt beter en professioneler over.


Hoe ga je dit oefenen?
Je verdiept je in woordsoorten, leestekens, werkwoordspelling en zinsdelen. Je maakt zelfstandig opdrachten en kijkt zelf na. Je moet op tijd je vragen stellen aan je docent.

Wat is het doel?
Je kunt een artikel voor De Speld schrijven aan de hand van de keuze uit een aantal onderwerpen. Je past hier alle onderdelen van grammatica en spelling bewust en zichtbaar toe. Weging: 2 keer.

Slide 5 - Slide

Zelfstandig leren

Je doet zelfstandig onderzoek naar regels en afspraken omtrent spelling en grammatica.
In de les: voorbeelden en oefenen

Slide 6 - Slide

Voorbeeld van een cijfer

Woordsoorten: 8 (max 10)
Spelling (leestekens): 6 (max 10)
Zinsdelen: 6 (max 10) / schrijfopdrachten: 7

Fouten: 
werkwoordspelling: 2 fouten (=-4p)
fouten in leestekens/zinsbouw: 2 fouten (=-2p)

Havo: [(8+6+7)-6] / 30 x 9 + 1 = 5,5
Vwo:  [(8+6+7)-6] / 30 x 10 = 5,0
Je hebt veel kennis nodig: grammatica en spelling

Je moet hebben geoefend en je moet de regels kennen en begrijpen

Je kunt de juiste keuzes maken in je eigen tekst

Je kunt al je kennis en vaardigheden integreren

Slide 7 - Slide

woordsoorten
spelling 1
spelling 2
Zorg voor een goede voorbereiding op de lessen. Onderzoek, oefen en stel vragen.
In de les: veel oefenen met schrijfvaardigheid.
Maak aantekeningen, maak de opdrachten (zo verwerk je de theorie) én stel de goede vragen.

Slide 8 - Slide

Module taalkunde
Blok 5: wat is een betrekkelijk voornaamwoord?

Module taalkunde

Huiswerk vóór de volgende les:
Blok 5
Opdracht 1-4


Slide 9 - Slide

Weet je nog: bijvoeglijke bepaling
Geen eigen zinsdeel
Het is een zinsdeel binnen een zinsdeel

Het geeft extra informatie over een zinsdeel

Meestal een bijvoeglijk naamwoord of een bezittelijk voornaamwoord

Slide 10 - Slide

Weet je nog: bijvoeglijke bepaling
Ik luisterde naar de man.

Ik luisterde naar de enthousiaste man.

Ik luisterde naar de enthousiaste man, die een interessant verhaal deelde.

Slide 11 - Slide

Betrekkelijke voornaamwoorden

Die, dat, wat

Het betrekkelijk voornaamwoord betrekt vaak een hoofdzin met een bijzin.

De man, die daar zit, heeft de jackpot gewonnen.

(bijvoeglijke bijzin - zegt iets over zelfstandig naamwoord man)

  • Die
  • Verwijst naar de-woorden (kinderen, jongen, telefoon, vrouw, tafel)
  • Wat moet ik met kinderen die hun huiswerk niet maken?
  • Dat
  • Verwijst naar het-woorden (meisje, huisje, boek, drinken, virus, feest)
  • Het virus dat nu heerst, heeft rampzalige gevolgen voor de leefbaarheid.
  • Wat
  • Verwijst naar een onbepaald voornaamwoord, overtreffende trap of een hele zin.
  • Dit is het ergste wat ik ooit heb gezien!

Slide 12 - Slide

Let op: een betrekkelijk voornaamwoord maakt het verschil in betekenis.

  1. Die leraar slaat vanuit het niets een meisje, dat ik heel vervelend vind.
  2. Die leraar slaat vanuit het niets een meisje, wat ik heel vervelend vind.
  3. Het virus dat nu heerst, is het ergste dat ik ooit heb meegemaakt.
  4. Het virus dat nu heerst, is het ergste wat ik ooit heb meegemaakt.
Zin 1: je vindt het oké dat de leraar het meisje slaat, want je vindt het meisje vervelend. (dat verwijst naar een het-woord)

Zin 2: je vindt het vervelend dat de leraar vanuit het niets een meisje slaat (wat verwijst naar een hele zin)

Zin 3: je hebt meerdere virussen meegemaakt, maar het coronavirus is erger dan de andere virussen.

Zin 4: je hebt meer gebeurtenissen in je leven, maar dit coronavirus is het ergste.

Slide 13 - Slide

Wanneer gebruik je die als betrekkelijk voornaamwoord?
Bedenk een zin met wat als betrekkelijk voornaamwoord.
Is irriteren een wederkerend werkwoord?
Welke betrekkelijke voornaamwoorden gebruik je bij:
doolhof
deksel
percentage

Welk betrekkelijk voor-naamwoord ontbreekt?

Hij is vooral geïnteresseerd in een proces [    ] hem helpt.
Wat heeft een betrekkelijk voornaamwoord te maken met de bijvoeglijke bepaling?
Wat is het verschil tussen een bijvoeglijk bepaling en een bijvoeglijke bijzin?
Bedenk een zin met die als aanwijzend voornaamwoord.
timer
20:00

Slide 14 - Slide