Betrekkelijk voornaamwoord
die,
dat, wie, wat, welke, hetgeen
Een betrekkelijk vnw staat vooraan in een bijvoeglijke bijzin. Het slaat terug op een voorafgaand woord (antecedent).
De-woorden = die (De jongen die ik gisteren zag....)
Het-woorden = dat (Het boek dat ik vanmorgen las...)