Par 2.1 de klassieken en 2.2 de potentiële productie

1 / 22
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 22 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Par 2.1 de klassieken en 2.2 de potentiële productie

Slide 2 - Slide

Agenda les
Structuur lesbrief welvaart
Uitleg par 2.1 De Klassieken
Utileg par 2.2 de potentiële productie

Slide 3 - Slide

Lesbrief Welvaart
Hoofdstuk 1: Het BBP (= afgerond)
Hoofdstuk 2: De aanbodkant
Hoofdstuk 3: De vraagkant
Hoofdstuk 4: De arbeidsmarkt
Hoofdstuk 5: Brede welvaart

Slide 4 - Slide

Wet van Say
  • Ieder aanbod schept zijn vraag.
  • Productie= niveau potentiële productie
  • Potentiële productie= productie die behaald kan worden o.b.v. de hoeveelheid en productiviteit van de aanwezige productiefactoren arbeid en kapitaal.

Slide 5 - Slide

Klassieke theorie
  • Het BBP groeit als de potentiële productie groeit.
  • Economische groei op lange termijn wordt bepaald door aanbodkant = structurele kant economie
  • Kwantiteit (=hoeveelheid) en kwaliteit (productiviteit) van arbeid en kapitaal bepalen potentiële productie (= BBP).
  • Door technologische ontwikkeling wordt de rol van kapitaal en productiviteit steeds belangrijker.
  • Overheidsingrijpen alleen bij marktfalen (laissez faire)
  • Overheid dient alleen de bezittingen van burgers te beschermen.

Slide 6 - Slide

Adam Smith 
(1723-1790)
  • Marktwerking
  • Laat elk individu zijn eigen belang nastreven, dan zal ieder zich hard inspannen en wordt de welvaart van de hele samenleving het grootst. 

Slide 7 - Slide

Onzichtbare hand - Adam Smith
  • Bedrijven, gedreven door onderlinge concurrentie, zullen leveren wat consumenten willen kopen
  • Door de onderlinge concurrente bedrijven kunnen deze geen woekerwinsten maken
  • >productiemiddelen worden efficiënt ingezet voor die producten waaraan het meeste behoefte is
  • > markten bewegen naar een evenwicht van vraag en aanbod 

Slide 8 - Slide

Par 2.2 de potentiële productie
  • Omvang wordt bepaald door de hoeveelheid arbeid, de hoeveelheid kapitaal en de totale factorproductiviteit.
  • Hoeveelheid arbeid= potentieel aantal werkenden = beroepsbevolking.
  • Totale factorproductiviteit= TFP
    - economisch kapitaal
    - menselijk kapitaal
    - natuurlijk kapitaal
    - maatschappelijke factoren

Slide 9 - Slide

TFP- Economisch kapitaal
Kan verbeteren door:
  1. innovaties
  2. betere infrastructuur
En leidt tot een hogere welvaart

Slide 10 - Slide

TFP- Menselijk kapitaal
  • Beter geschoolde beroepsbevolking > hogere productiviteit
  • Leidt tot meer innovaties
  • Learning by doing
  • Nascholing 

Slide 11 - Slide

TFP- Natuurlijk kapitaal
  • Geografische ligging
  • Haven - geen haven
  • Klimaat

Slide 12 - Slide

TFP- Maatschappelijke factoren
  • Politieke stabiliteit
  • Kwalitatief hoge instituties
    - Informeel; gedeelde normen en waarden, omgangsvormen
    - Formeel: de rechtstaat, eigendomsrechten, overheid, mededingingsregels
  • (Internationale) handelsrelaties

Slide 13 - Slide

Maak deze opdracht 2 minuten per vraag (blz 18 boek)

Slide 14 - Slide

2.1.a
Tempo groei economie vanaf 1700?
  • groeitempo steeds sneller
  • gemiddelde stijging jaarlijkse % reële mondiale BBP 0,5<1,5<3 
  • BBP per hoofd stijgt 0,1 <0,9 <1,6

Slide 15 - Slide

2.1.b
Bereken de gem. jaarlijkse bevolkingsgroei 1913-2012?
  • BBP per hoofd 1,6 % gegroeid > 101,6 indexcijfer
  • Gem stijging mondiaal 3% > indexcijfer 103
  • index bevolikingsgroei= (indexmondiaal/index BBP)= 103/101,6x100= 101,38 > dus 1,38% of 1,4% groei bevolking

Slide 16 - Slide

2.1.c
Omdat mensen er gemiddeld pas op vooruit gaan als het reële BBP per hoofd van de bevolking toeneemt. Als het reële BBP toeneemt, maar de bevolkingstoename is relatief sterker, dan zijn er per hoofd van de bevolking minder goederen en diensten beschikbaar en kun je niet spreken van economische groei voor de bevolking.

Slide 17 - Slide

2.2 Leg uit dat sparen een voorwaarde is voor ec. groei.
  • Gebruik hiervoor de begrippen investeringen, kapitaal en bbp per hoofd van de bevolking. Begin met sparen.
  • Als mensen sparen ontstaat er aanbod van vermogen op de vermogensmarkt.
  • Bedrijven kunnen dat vermogen lenen om investeringen mee te financieren.
  • Hoeveelheid kapitaal stijgt
  • productiefactor arbeid kan productiever ingezet worden
  • arbeidsproductiviteit stijgt.
  • Met dezelfde hoeveelheid arbeid hoger BBP > BBP per hoofd stijgt 

Slide 18 - Slide

2.4 Marktmechanisme: Stel de vraag is groter dan het aanbod. Beschrijf in stappen hoe de markt weer in evenwicht komt.
  • Vraag > aanbod.
  • Er zijn vragers die hogere betalingsbereidheid hebben
  • De prijs zal gaan stijgen > aantal aanbieders neemt toe en aantal vragers zal afnemen.
  • Gaat net zolang door totdat vraag en aanbod weer in evenwicht zijn.

Slide 19 - Slide

2.4 Marktmechanisme: Stel de vraag is groter dan het aanbod. Beschrijf in stappen hoe de markt weer in evenwicht komt.
  • Vraag > aanbod.
  • Er zijn vragers die hogere betalingsbereidheid hebben
  • De prijs zal gaan stijgen > aantal aanbieders neemt toe en aantal vragers zal afnemen.
  • Gaat net zolang door totdat vraag en aanbod weer in evenwicht zijn.

Slide 20 - Slide

Zelf aan de slag
Lees paragraaf 2.1 en 2.2
Maak opgave 2.5 t/m 2.8 af

Slide 21 - Slide

Huiswerk
Lees paragraaf 2.1 en 2.2
Maak opgave 2.1 t/m 2.8 af

Slide 22 - Slide