Welvaart hoofdstuk 1 en 2

Welvaart
Hoofdstuk 1 en 2 

1 / 28
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 28 slides, with text slides.

Items in this lesson

Welvaart
Hoofdstuk 1 en 2 

Slide 1 - Slide

Vragen??
Marktresultaat en overheidsinvloed

Slide 2 - Slide

Lesdoelen
Wat is welvaart en hoe wordt het gemeten
Wat is AIQ, hoe bereken je het, en wat zegt het?
Hoe zit de aanbodkant van de economie in elkaar?

Slide 3 - Slide

Welvaart
Welvaart geeft aan hoeveel behoeften iemand kan bevredigen.

  • Hoe meer behoeften je kunt bevredigen hoe hoger je welvaart.
  • Normaal gesproken dus hoe meer geld en tijd (=middelen) iemand heeft hoe hoger de welvaart.

Slide 4 - Slide

Formule: RIC = NIC : PIC (x 100)
RIC = Reëel indexcijfer
NIC = Nominaal indexcijfer
PIC = Prijsindexcijfer (Inflatie, zoals CPI: consumentenprijsindexcijfer)

NIC
-----    x 100 = RIC
PIC

Slide 5 - Slide

BBP objectief en subjectief
                                via de productie                                                via het inkomen
                           (objectieve methode)                                  (subjectieve methode)
Som primaire inkomens + afschrijvingen
onderlinge leveringen

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Categoriale inkomensverdeling
  • Categoriale inkomensverdeling = het verdelen van primair inkomen over verschillende categorieën 

Slide 9 - Slide

Arbeidsinkomensquote

AIQ

Loon en winst zelfstandigen.
arbeidsinkomen
------------------- x 100% = AIQ
nationaal inkomen


Kapitaalinkomen (KIQ)


  • Huur, Pacht, Rente en winst. 
Samen 100%


Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Oorzaken dalende AIQ
  • flexibele schil bij inzet van arbeid (steeds meer flex werkers)
  • kwaliteit kapitaal gestegen en dusminder arbeid nodig (=arbeidsproductiviteit stijgt)
  • Verplaats arbeidsintensieve productie naar lage loon landen
  • Winstgevendheid bedrijven stijgt doordat de loonkosten worden gedrukt= aandeelhouder dwingt
  • negatieve gevolgen voor consumptie
  • ongelijke verhoudingen in inkomen


Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

De klassieken = aanbod economen
De wet van Say
  • Ieder aanbod schept zijn eigen vraag.
  • De productie wordt gekocht met het inkomen dat die productie verdiend. 
  • Potentiële bbp --> maximaal --> je haalt ook het maximale uit de productiefactoren. 
  • Groeit het potentiële bbp? Dan groeit het bbp. 

Slide 14 - Slide

De klassieken
Aanbodkant van de economie. 
Structurele kant van de economie.

Slide 15 - Slide

BBP en BBP per hoofd
Als de bevolking groeit dan groeit het bbp.
  • Meer arbeid. 
Het bbp per hoofd groeit als de arbeidsproductiviteit verandert. 
  • Verbetering of inzet van kapitaal. 

Slide 16 - Slide

Adam Smith
Grondlegger van de economie als moderne wetenschap. 
Geschiedenis
  • Eerst was er alleen aandacht voor het collectief en helemaal niet voor het individu. 
Vernieuwend denken
  • Als het individu zich hard inspant is de welvaart voor de samenleving het grootst. Elk individu streeft eigen belang na.

Slide 17 - Slide

De onzichtbare hand
Marktmechanisme
  • bedrijven, gedreven door onderlinge concurrentie, zullen leveren wat consumenten willen kopen. 
  • Door de onderlinge concurrentie kunnen bedrijven geen woekerwinsten maken. 
  • De productiemiddelen worden efficiënt ingezet.
  • Markten bewegen naar een evenwicht tussen vraag en aanbod. 

Slide 18 - Slide

Smith: De overheid
Niet bemoeien met de markt
Lassez faire
Smith en klassieken zijn het hier over eens. 
Overheid moet zich alleen bezig houden met zaken die de markt niet op zich kan nemen (veiligheid & algemeen bestuur).

Slide 19 - Slide

Potentiële productie
Hoeveelheid arbeid
  • Omvang van de beroepsbevolking
Kapitaal
  • Alle kapitaalgoederen die ingezet kunnen worden. 
Factorproductiviteit
  • Kwaliteit van productiefactoren en de efficiëntie van de productiefactoren. 
  • Stand van de technologie 
--> Het bbp kan sneller groeien dan de hoeveelheid arbeid en kapitaal. 

Slide 20 - Slide

TFP (totale factorproductiviteit) 
Economisch kapitaal
Kapitaalgoederenvoorraad
Innovaties, onderzoek en ontwikkeling en infrastructuur. 
Menselijk kapitaal
Scholing --> nieuwe innovaties bedenken of met nieuwe technieken omgaan.  

Slide 21 - Slide

TFP (totale factorproductiviteit) 
Natuurlijk kapitaal
Geografische ligging (infrastructuur)
Maatschappelijke factoren
Politieke stabiliteit
Goede instituties: zaken die de omgang tussen mensen in een maatschappij structuur geven.
Informele instituties: normen en waarden, cultuur, geloof en vertrouwen.
Formeel instituties: rechtstaat, eigendomsrechten en de overheid. 

Slide 22 - Slide

Productiefunctie
Y* = A (K, L)                         A, K en L zijn positieve getallen.
Y* = omvang potentiële productie/bbp
L = hoeveelheid arbeid (labour)
K = hoeveelheid kapitaal
A = Factorproductiviteit

Arbeidsproductiviteit              Y*/L
Kapitaalproductiviteit            Y*/K

Slide 23 - Slide

Afnemende meer opbrengsten

Extra productie die ontstaat als gevolg van het inzetten van één extra eenheid van de variabele productiefactor (arbeid of kapitaal) bij een gelijkblijvende omvang van de andere productiefactor kapitaal of arbeid). 


Bijvoorbeeld Pizzakoeriers bezorgen op gewone fietsen. Elektrische fietsen worden ingezet --> eerste fiets voor de bezorgingen die het verste weg zijn. --> de tweede fiets levert al minder tijdwinst op dan de eerste fiets enzovoort. 

Slide 24 - Slide

Afnemende meeropbrengsten
van arbeid bij een vaste hoeveelheid kapitaal. 

Bijvoorbeeld als mensen worden aangenomen. De eerste persoon krijgt een opdracht wat het meeste oplevert voor het bedrijf (bijvoorbeeld meeste leveringen in een gebied in de stad). 

Slide 25 - Slide

Structuurbeleid/Groeibevorderend beleid
Potentiële bbp verhogen met beleid van de overheid
  • Ook werkelijke bbp kan groeien en de welvaart kan toenemen. 
  • Hoeveelheden arbeid en kapitaal vergroten of de factorproductiviteit. 
  • Hoe hoeveelheid arbeid verhogen?
  • Hoe hoeveelheid kapitaal verhogen?

Slide 26 - Slide

Gezamenlijk maken
2.20

Slide 27 - Slide

Maken in de les
1.3, 1.6, 1.11, 1.16, 1.25
2.5, 2.6, 2.9, 2.12

Slide 28 - Slide