Hoofdstuk 5 vragers en aanbieders
This lesson contains 30 slides, with text slides.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Niet bij de prijs inbegrepen.
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
- Je betaalt als je ergens gebruik van maakt
- Voorbeeld: wegenbelasting, de kilometerheffing of de hondenbelasting
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
De prijselasticiteit zegt iets over hoe sterk de gevraagde hoeveelheid reageert op een daling of stijging van de prijs.
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
De vraag is (prijs)elastisch als de vraag relatief sterk reageert op een verandering van de prijs.
Dus prijs stijgt een klein beetje en de vraag daalt enorm
Als de prijs met bijvoorbeeld 1% stijgt, zal de gevraagde hoeveelheid met meer dan 1% dalen.
Andersom, als de prijs met bijvoorbeeld 1% daalt, zal de gevraagde hoeveelheid met meer dan 1% stijgen.
Slide 13 - Slide
De vraag is (prijs)inelastisch als de vraag relatief zwak reageert op een verandering van de prijs.
Dus de prijs stijgt en de vraagt daalt maar een klein beetje.
Als de prijs met bijvoorbeeld 1% stijgt, zal de gevraagde hoeveelheid met minder dan 1% dalen.
Andersom, als de prijs met bijvoorbeeld 1% daalt, zal de gevraagde hoeveelheid met minder dan 1% stijgen.
Slide 14 - Slide
De vraag is volkomen inelastisch als de vraag niet reageert op een verandering van de prijs.
Dus de prijs stijgt en de vraagt veranderd niet.
Bijvoorbeeld: Medicijnen
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Slide
De prijselasticiteit kun je als volgt berekenen:
Oorzaak
Ev tussen 0 en -1: inelastisch
Ev kleiner dan -1: elastisch
Ev 0 : volkomen inelastisch
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
De volgende vraagfunctie is gegeven: Qv = -10P + 500
De prijs stijgt van 10 naar 15.
Hoe groot is de bijbehorende prijselasticiteit?
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Slide
De inkomenselasticiteit zegt iets over hoe sterk de gevraagde hoeveelheid reageert op een daling of stijging van het inkomen.
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Slide
Normale producten splitsen we in twee soorten:
1 primaire producten
hierbij reageert de vraag relatief zwak op een inkomensverandering = inkomensinelastisch.
2 luxe producten
hierbij reageert de vraag relatief sterk op een inkomensverandering = inkomenelastisch.
Slide 23 - Slide
Als we minder van een product gaan kopen bij een stijging van het inkomen (negatief verband) dan noemen we het product inferieur.
Bijvoorbeeld: we kopen in plaats van 'gewone'
fietsen meer elektrische fietsen als het inkomen
stijgt. De gewone fiets is inferieur.
(Dat zegt niet altijd iets over de kwaliteit!)
Slide 24 - Slide
De inkomenselasticiteit kun je als volgt berekenen:
Gevolg en "GO'' Oorzaak
Ey > 0: normale producten
Ey < 0: inferieure producten
Slide 25 - Slide
Slide 26 - Slide
Slide 27 - Slide
Slide 28 - Slide
De prijselasticiteit kun je als volgt berekenen:
Oorzaak
Ev tussen 0 en -1: inelastisch
Ev kleiner dan -1: elastisch
Ev 0 : volkomen inelastisch
Slide 29 - Slide
De inkomenselasticiteit kun je als volgt berekenen:
Gevolg en "GO'' Oorzaak
Ey > 0: normale producten
Ey < 0: inferieure producten
