Grammatica zinsdelen H1: persoonsvorm + zinsdelen

Welkom!
Pak je leesboek. 

Verder vandaag:
Start grammatica zinsdelen
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom!
Pak je leesboek. 

Verder vandaag:
Start grammatica zinsdelen

Slide 1 - Slide

Grammatica zinsdelen 
Paragraaf 1: persoonsvorm en zinsdelen

Pak je laptop en ga naar LessonUp

Slide 2 - Slide

Doel en lesplanning
Doel: je kent drie manieren om de persoonsvorm te vinden en je kunt een zin verdelen in zinsdelen. 

Planning:
  • Voorkennis ophalen - basisschool
  • Uitleg persoonsvorm vinden (drie manieren)
  • Uitleg zin in zinsdelen verdelen 
  • Opdrachten maken en bespreken 

Slide 3 - Slide

Wat weet je nog over
grammatica zinsdelen
van de basisschool?

Slide 4 - Mind map

Grammatica zinsdelen 
  • 'Achtergrond' zinsbouw
  • Makkelijker vreemde taal leren

Wij begrijpen taal door woorden in groepen bij elkaar te denken. Elke woordgroep heeft een functie (een doel). 

Mijn ouders en ik / zullen / morgen / naar de Efteling / gaan. 

Slide 5 - Slide

Persoonsvorm - functie
Mijn ouders en ik / gaan / morgen / naar de Efteling.

  • Geeft het getal (enkelvoud/meervoud) aan
  • Geeft de tijd aan van een zin (tegenwoordige/verleden tijd)

Slide 6 - Slide

Voorkennis: hoe vind je de persoonsvorm van een zin?

Slide 7 - Open question

Persoonsvorm - hoe te vinden?
Mijn ouders en ik / gaan / morgen / naar de Efteling.

- Zin vragend maken > eerste ww vooraan, is de pv
- Zin van tijd veranderen  > ww dat verandert, is de pv 
- Zin van getal veranderen > ww dat verandert, is de pv


Slide 8 - Slide

Ik bak pannenkoeken met een nieuwe pan.
Ik bakte pannenkoeken met een nieuwe pan.
Ik bak pannenkoeken met een nieuwe pan. 
Bak ik pannenkoeken met een nieuwe pan?
Ik bak pannenkoeken met een nieuwe pan.
Ik en mijn zusje bakken pannenkoeken met een nieuwe pan.
Zin is van tijd veranderd.
Zin is van getal veranderd.
Zin is vragend gemaakt.

Slide 9 - Drag question

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Op Instagram heeft Marnix meer dan 700 volgers verzameld.
A
heeft
B
verzameld
C
Marnix
D
meer

Slide 10 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Wat hebben jullie dit weekend gedaan?
A
wat
B
hebben
C
gedaan
D
jullie

Slide 11 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
De helikopter is zojuist opgestegen vanaf het verlichte wegdek.
A
is
B
opgestegen
C
verlichte
D
zojuist

Slide 12 - Quiz

Zinsdelen
  • Zinnen bestaan uit zinsdelen 
  • Een zinsdeel is één woord of een groepje woorden die bij elkaar horen. 
  • Voor de persoonsvorm staat maar één zinsdeel. 
  • Let op: de werkwoorden staan soms apart van elkaar in een zin, maar zijn wel één zinsdeel

Slide 13 - Slide

Hoe zou jij deze zin verdelen?
"Dit jaar ben ik op Broklede begonnen."

Slide 14 - Open question

Zin verdelen in zinsdelen 
Dit jaar / ben / ik / op Broklede / begonnen.

  1.  Zoek eerst de persoonsvorm en plaats daar streepjes 
  2. Kijk welke woorden je voor de persoonsvorm kunt zetten (en die  in dezelfde volgorde blijven bij het 'husselen van een zin'). Plaats dan streepjes.

Slide 15 - Slide

Zijn de zinsdeelstreepjes goed geplaatst?

Dit jaar zal / niemand / van klas 1THo / doubleren.
A
Ja
B
Nee

Slide 16 - Quiz

Zijn de zinsdeelstreepjes goed geplaatst?

De meeste / leerlingen / waren / wel in / voor een grapje.
A
Ja
B
Nee

Slide 17 - Quiz

Zijn de zinsdeelstreepjes goed geplaatst?

Zetten / jullie / de afvalcontainer / op tijd / buiten?
A
Ja
B
Nee

Slide 18 - Quiz

Leg in je eigen woorden uit wat zinsdelen zijn.

Slide 19 - Open question

Wat heb je geleerd deze les?

Slide 20 - Open question

Aan de slag
Open je boek op bladzijde 205.

Maak opdracht 1. We bespreken deze zo klassikaal.

Klaar? Begin alvast met opdracht 2 en 3 (huiswerk voor maandag). 

Slide 21 - Slide