Wörter 1 -11
1 / 22
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Wat is de Nederlandse vertaling van 'der Äquator'?
A
de polen
B
de oceaan
C
de bergtop
D
de evenaar
Slide 2 - Quiz
Wat betekent 'biologisch abbaubar' in het Nederlands?
A
chemisch
B
permanent
C
giftig
D
biologisch afbreekbaar
Slide 3 - Quiz
Wat is de Nederlandse vertaling van 'der Klimawandel'?
A
de klimaatverandering
B
de natuurverandering
C
de weersverandering
D
de temperatuurstijging
Slide 4 - Quiz
Wat betekent 'erneuerbare Energie' in het Nederlands?
A
fossiele brandstoffen
B
vervuilende energie
C
kernenergie
D
hernieuwbare energie
Slide 5 - Quiz
Wat is de Nederlandse vertaling van 'die Umwelt'?
A
de natuur
B
het milieu
C
de economie
D
de samenleving
Slide 6 - Quiz
Wat is de Nederlandse betekenis van 'erhalten'?
A
ontvangen
B
geven
C
krijgen
D
verliezen
Slide 7 - Quiz
Wat betekent 'die Verschmutzung' in het Nederlands?
A
de vervuiling
B
de verbetering
C
de schoonmaak
Slide 8 - Quiz
Wat is de vertaling van 'fotografieren'?
A
fotograferen
B
tekenen
C
schilderen
Slide 9 - Quiz
Wat betekent 'die Maut' in het Nederlands?
A
de belasting
B
de boete
C
de tol
Slide 10 - Quiz
Wat is de Nederlandse betekenis van 'bequem'?
A
onhandig
B
comfortabel
C
moeilijk
Slide 11 - Quiz
Wat is de Nederlandse vertaling van 'außerdem'?
A
ook
B
en
C
maar
D
dus
Slide 12 - Quiz
Wat betekent 'sich einordnen'?
A
zich vermengen
B
zich invoegen
C
zich verstoppen
D
zich uiten
Slide 13 - Quiz
Hoe vertaal je 'beschleunigen'?
A
versnellen
B
vertragen
C
bewegen
D
stoppen
Slide 14 - Quiz
Wat is de betekenis van 'aufgeschlossen'?
A
gesloten
B
ongeïnteresseerd
C
verlegen
D
open-minded
Slide 15 - Quiz
Wat is de Nederlandse vertaling van 'die Baustelle'?
A
de winkel
B
de bouwplaats
C
de werkplaats
D
de fabriek
Slide 16 - Quiz
Wat is de vertaling van 'gefährden'?
A
bedreigen
B
ondersteunen
C
beschermen
D
helpen
Slide 17 - Quiz
Wat betekent 'die Höchstgeschwindigkeit'?
A
de maximumsnelheid
B
de gemiddelde snelheid
C
de snelheidslimiet
D
de minimumsnelheid
Slide 18 - Quiz
Wat is de Nederlandse vertaling van 'abfahren'?
A
blijven
B
stoppen
C
vertrekken
D
aankomen
Slide 19 - Quiz
Wat betekent 'gefährden' in het Nederlands?
A
Gokken
B
Gaan kijken
C
Vliegen
D
In gevaar brengen
Slide 20 - Quiz
Wat is een 'Fahrplan'?
A
Huiswerk
B
Vliegtuig
C
Reisprogramma of dienstregeling
D
Winkelschema
Slide 21 - Quiz
Wat betekent 'hübsch' in het Nederlands?
A
Mooi of knap
B
Leelijk
C
Simpel
D
Slordig
