woordsoorten: zn, bn, ww

Welke woordsoort is hier onderstreept?

1. Het oude flatgebouw in onze straat wordt de komende maanden opgeknapt.
2. Kevin heeft gisteren zijn eerste wedstrijd gewonnen.
3. Mijn moeder wil niet in een flatgebouw zonder lift wonen.
4. Mariëtte gaat vanavond bowlen met haar vriendinnen.
5. Die jongen heeft verkering met het kleinste meisje in de klas.
1 / 22
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welke woordsoort is hier onderstreept?

1. Het oude flatgebouw in onze straat wordt de komende maanden opgeknapt.
2. Kevin heeft gisteren zijn eerste wedstrijd gewonnen.
3. Mijn moeder wil niet in een flatgebouw zonder lift wonen.
4. Mariëtte gaat vanavond bowlen met haar vriendinnen.
5. Die jongen heeft verkering met het kleinste meisje in de klas.

Slide 1 - Slide

Zelfstandige naamwoorden

Slide 2 - Mind map

Theorie zelfstandige naamwoorden

Een zelfstandig naamwoord is een woord voor:

- een mens

- een dier of plant

- een ding

- een begrip (liefde, respect)

- een naam

Slide 3 - Slide

Controle zelfstandige naamwoorden (znw)

1. Je kunt vaak een meervoud maken van een znw.

               vissen, boek, boten

2. Je kunt vaak een verkleinwoord maken van het znw.

                visje, boeken, bootje

3. Je kunt de, het of een voor een znw zetten.

                de vis,  het boek, een boot

Slide 4 - Slide

Welk woord is een zelfstandig naamwoord?
Na de pauze moet dat irritante groepje de hele aula vegen.
A
irritante
B
groepje
C
hele
D
vegen

Slide 5 - Quiz

Welk woord is een zelfstandig naamwoord?
In deze buurtsuper zijn veel biologische producten te koop.
A
deze
B
zijn
C
buurtsuper
D
veel

Slide 6 - Quiz

Welke woorden zijn zelfstandige naamwoorden?
Onze buurman heeft een nieuwe motor gekocht.
A
onze
B
buurman
C
nieuwe
D
motor

Slide 7 - Quiz

Welke woorden zijn zelfstandige naamwoorden?
De jarige leraar trakteerde op stroopwafels.
A
leraar
B
stroopwafels
C
trakteerde
D
jarige

Slide 8 - Quiz

Welke woordsoort is hier onderstreept?

1. Het oude flatgebouw in onze straat wordt de komende maanden opgeknapt.
2. Kevin heeft gisteren zijn eerste wedstrijd gewonnen.
3. Mijn moeder wil niet in een flatgebouw zonder lift wonen.
4. Mariëtte gaat vanavond bowlen met haar vriendinnen.
5. Die jongen heeft verkering met het kleinste meisje in de klas.

Slide 9 - Slide

bijvoeglijke naamwoorden

Slide 10 - Mind map

Theorie bijvoeglijke naamwoorden
Een bijvoeglijk naamwoord:
- vertelt iets over een zelfstandig naamwoord
- kan voor en achter een zelfstandig naamwoord staan,
bijvoorbeeld: De blauwe trui is kapot.
- stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden zeggen van welk materiaal iets is gemaakt, 
bijvoorbeeld: de zilveren ring

Slide 11 - Slide

Welk woord is een bijvoeglijk naamwoord?
Na de goede voorstelling kreeg de breakdancer veel applaus.
A
goede
B
voorstelling
C
kreeg
D
applaus

Slide 12 - Quiz

Welk woord is een bijvoeglijk naamwoord?
Ik ga vandaag een nieuwe rugzak kopen.
A
ga
B
vandaag
C
nieuwe
D
kopen

Slide 13 - Quiz

Welk woord is een bijvoeglijk naamwoord?
De makkelijke oefening slaan we over.
A
de
B
makkelijke
C
oefening
D
we

Slide 14 - Quiz

Welk woord is een bijvoeglijk naamwoord?
In de bus gaat Rik snel op de laatste stoel zitten.
A
de
B
bus
C
laatste
D
stoel

Slide 15 - Quiz

Welke woordsoort is hier onderstreept?

1. Het oude flatgebouw in onze straat wordt de komende maanden opgeknapt.
2. Kevin heeft gisteren zijn eerste wedstrijd gewonnen.
3. Mijn moeder wil niet in een flatgebouw zonder lift wonen.
4. Mariëtte gaat vanavond bowlen met haar vriendinnen.
5. Die jongen heeft verkering met het kleinste meisje in de klas.

Slide 16 - Slide

werkwoorden

Slide 17 - Mind map

Theorie werkwoorden
Werkwoorden:
- zeggen wat iets of iemand doet of overkomt
- kunnen in verschillende vormen voorkomen

Slide 18 - Slide

Welk woord is het werkwoord?
Ik draag altijd hippe kleren.
A
ik
B
draag
C
altijd
D
hippe

Slide 19 - Quiz

Welk woord is het werkwoord?
Bij de laatste tenniswedstrijd won Kiara de eerste prijs.
A
won
B
bij
C
laatste
D
prijs

Slide 20 - Quiz

opdracht
Sorteer de kaartjes op de juiste manier!
Leg alle zelfstandige naamwoorden samen.
Leg alle bijvoeglijke naamwoorden samen.
Leg alle werkwoorden samen.
Leg alle lidwoorden bij elkaar!

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Link