Een kikker zag een os in de wei
en dacht: was ik maar zoals hij!
Hij dronk water en met een diepe zucht
hapte hij zoveel moog'lijk lucht.
Zijn kinderen zaten bij de sloot;
hij vroeg ze: ‘Ben ik al even groot
als die os daar in het gras?’
Ze zeiden dat hij halverwege was.
Hij zoog zich vol en dronk nog meer,
en riep: ‘Kijk nog maar eens een keer!’
‘Lieve vader,’ zeiden ze nu,
‘die os is véél groter dan u.’
Toen dronk hij nog meer, maar
dit keer spatte hij uit elkaar.
Wie wordt bedoeld met dit gedicht?
De mens die zichzelf te gronde richt!
Zijn hart zit zo vol overmoed,
dat hij er wel van barsten moet.