Op weg naar perfecte bijzinnen

Op weg naar perfecte bijzinnen
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Op weg naar perfecte bijzinnen

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Leerdoel
Aan het einde van deze les kan jij bijzinnen op 2F niveau maken.

Slide 2 - Slide

Introduceer het leerdoel en leg uit wat bijzinnen zijn.
Wat weet jij al over bijzinnen?

Slide 3 - Mind map

This item has no instructions

Wat zijn bijzinnen?
Bijzinnen zijn zinnen die afhankelijk zijn van een hoofdzin en die een extra informatie geven over het onderwerp van de hoofdzin.

Slide 4 - Slide

Definieer bijzinnen en geef enkele voorbeelden.
Hoofd- en bijzinnen
Een hoofdzin kan los staan en een zin op zich zijn. Een bijzin kan dat niet.

Slide 5 - Slide

Leg het verschil uit tussen een hoofd- en bijzin.
Bijvoeglijke bijzin
Een bijvoeglijke bijzin geeft extra informatie over een zelfstandig naamwoord in de hoofdzin.

Voorbeeld: Ik ga naar dokter de Hoog, omdat deze dokter aardig is.

Slide 6 - Slide

Geef een voorbeeld en laat de studenten zelf oefenen met het maken van bijvoeglijke bijzinnen.
Bijwoordelijke bijzin
Een bijwoordelijke bijzin geeft extra informatie over het werkwoord in de hoofdzin.

Hij sport twee keer per week als hij tijd heeft.

Slide 7 - Slide

Geef een voorbeeld en laat de studenten zelf oefenen met het maken van bijwoordelijke bijzinnen.
Hoe maak je bijzinnen?
Bijzinnen beginnen vaak met woorden zoals 'dat', 'omdat', 'als', 'wanneer', 'hoewel', etc.

Slide 8 - Slide

Geef een overzicht van de verschillende woorden die vaak gebruikt worden om bijzinnen mee te beginnen.
Welk woord geeft aan dat twee dingen tegenover elkaar staan in een zin?
A
als
B
dan
C
hoewel
D
wanneer

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Welk woord wordt gebruikt om een tijdstip aan te geven in een zin?
A
als
B
omdat
C
dan
D
wanneer

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Welk woord verbindt twee gebeurtenissen in een oorzaak-gevolg zin?
A
als
B
wanneer
C
dan
D
omdat

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Welke woorden zijn nodig om een reden te geven in een zin?
A
dan
B
omdat
C
als
D
wanneer

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Welk woord wordt gebruikt om tegenstellingen aan te geven in bijzinnen?
A
Daarom
B
Wanneer
C
Omdat
D
Hoewel

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het verschil tussen 'als' en 'wanneer' in bijzinnen?
A
Er is geen verschil
B
'Als' geeft een voorwaarde aan, terwijl 'wanneer' aangeeft wanneer iets gebeurt
C
'Als' en 'wanneer' betekenen hetzelfde
D
'Als' geeft aan hoe iets gebeurt, terwijl 'wanneer' aangeeft waarom iets gebeurt

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Waarom gebruiken we 'omdat' in bijzinnen?
A
Om een vraag te stellen
B
Om een vergelijking te maken
C
Om te zeggen dat er geen reden is
D
Om een reden te geven voor iets dat in de hoofdzin wordt genoemd

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het doel van het gebruiken van bijzinnen?
A
Er is geen doel
B
Het onderwerp volledig veranderen
C
Meer informatie geven over het onderwerp in de hoofdzin
D
De hoofdzin verbergen

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Met welke woorden kan je bijzinnen maken?
A
Waarom, wie, wat, waar
B
dat, als, daardoor, hoewel, indien, nadat, omdat, terwijl, toen, wanneer, zodra, of, wat
C
welke, welk, hoeveel
D
werkwoorden

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een voegwoord?
A
Een woord dat alleen bij hoofdzinnen voorkomt
B
Een woord dat alleen bij bijzinnen voorkomt
C
Een woord dat zinnen aan elkaar verbindt
D
Een woord dat altijd aan het begin van de zin staat

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een voorbeeld van een bijzin met 'als' en daarna een hoofdzin?
A
Tijd heb ik als ik naar de bioscoop ga.
B
Ik ga naar de bioscoop als ik tijd heb.
C
Ga ik naar de bioscoop als ik tijd heb?
D
Als ik tijd heb, ga ik naar de bioscoop.

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Wat voor zin volgt er na de bijzin met 'als'?
A
Een hoofdzin
B
Een bijzin
C
Een voorzetselgroep
D
Een bijvoeglijke zin

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Bijzinnen in context
Laat de studenten bijzinnen gebruiken in een context, bijvoorbeeld door een kort verhaal te schrijven.
Zie opdracht op papier van de docent.

Slide 21 - Slide

Geef de opdracht en laat de studenten individueel of in groepjes werken.
Als ik griep heb
A
ga ik rusten
B
C
ik ga rusten

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

De trein had vertraging en daardoor
A
te laat kwam ik
B
kwam ik te laat
C
ik kwam te laat

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Hoewel de buren lawaai maken
A
toch woon ik naar mijn zin
B
naar mijn zin woon ik
C
woon ik toch naar mijn zin

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Ik ga naar de bibliotheek indien
A
het boek mij nodig heeft
B
een boek heb ik nodig
C
heb ik een boek nodig
D
ik een boek nodig heb

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Het kind huilde hard nadat
A
was het gevallen
B
viel het hard
C
het was gevallen

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Terwijl ik het eten maak
A
de hond laat jou uit
B
uitlaat je de hond
C
laat jij de hond uit
D
de hond je uitlaat

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Ik ga naar de winkel zodra
A
het droog is
B
er droog is
C
als het droog is
D
is het droog

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Samenvatting
Bijzinnen zijn zinnen die afhankelijk zijn van een hoofdzin en extra informatie geven over het onderwerp of werkwoord. Er zijn verschillende soorten bijzinnen en bijzinnen beginnen vaak met woorden zoals 'dat', 'omdat', 'als', 'wanneer', 'hoewel', etc.

Slide 29 - Slide

Vat de belangrijkste punten van de les samen en controleer of het leerdoel behaald is.
Schrijf 2 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 30 - Open question

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 31 - Open question

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.
HUISWERK
1..Julian leert Nederlands, omdat..............................................................
2. Aster en Yusuf gaan verhuizen als......................................................
3. Wij eten pannekoeken als...........................................................
4. Daan moet vanmiddag naar de dokter, omdat...............................................................
5. Wij gaan met de fiets als...............................................
6. Onze buren waarschuwen ons als.......................................................................
7. Emma zoekt een nieuwe baan, omdat......................................................
8. Noor en Thomas hebben een andere auto gekocht, omdat............................................
9. De treinen rijden niet op tijd, omdat............................................................
10. Ik ga een nieuwe baan zoeken als..............................................................
11. Omdat Samir het snelst is................................................................
12. Als..................................................................., ga ik morgen sporten.
13 Omdat ................................................................., koop ik nieuwe kleren.
14. Als..............................................................................., blijf ik in bed.
15. Omdat mijn familie op bezoek komt,.............................................................


Slide 32 - Slide

This item has no instructions