B5: Neurale regulatie

B5: Neurale regulatie
1 / 33
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

B5: Neurale regulatie

Slide 1 - Slide

Leerdoelen

  1. Je kunt beschrijven hoe impulsgeleiding plaatsvindt.
  2. Je kunt beschrijven hoe impulsoverdracht plaatsvindt.

Slide 2 - Slide

B5: Neurale regulatie

Slide 3 - Slide

Impulsgeleiding
Vindt plaats door ion-kanalen:
  1. Natrium-kanaal 
  2. Kalium-kanaal
  3. Natrium-kalium pomp

Doordat ionen geladen zijn, ontstaat er een ladingsverschil

Slide 4 - Slide

Rustpotentiaal 
 In rust is de membraanpotentiaal -70 mV 

Dat betekent dat er binnen de cel relatief minder positief geladen ionen bevinden dan buiten de cel

Slide 5 - Slide

Natrium-kaliumpomp
De natrium-kaliumpomp creëert de rust-potentiaal door kalium de cel in te pompen en natrium de cel uit te pompen.

3          naar buiten, 2        naar binnen per cyclus. Dit kost ATP.

BINAS 88D
Na+
K+

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Depolarisatie (1)
Door een prikkel of neurotransmitters wordt de membraan minder negatief.

Als de membraanpotentiaal de drempelwaarde van  -50 mV (= prikkeldrempel) bereikt, ontstaat er een actiepotentiaal.


Slide 8 - Slide

Depolarisatie (2)
De natriumkanalen openen zich en natrium stroomt de cel in.

Hierdoor stijgt de membraanpotentiaal tot +30 mV 

Slide 9 - Slide

Repolarisatie
De natriumkanalen sluiten zich.
Nu openen de kaliumkanalen zich, waardoor          de cel uitstroomt. Hierdoor daalt de membraanpotentiaal
K+

Slide 10 - Slide

Hyperpolarisatie
De kaliumkanalen blijven iets langer open staan, waardoor de membraanpotentiaal tijdelijk onder de -70 mV uitkomt.

Slide 11 - Slide

Refractaire periode
Een impuls kan NIET terug

Dat komt door de refractaire periode
Na-poorten zijn tijdelijk gesloten en geblokkeerd sinds repolarisatie

Absoluut (volledig geblokkeerd)
Relatief (alleen reactie op sterke prikkel)

Slide 12 - Slide

Rustpotentiaal
Uiteindelijk sluiten ook de kaliumkanalen weer en wordt de rustpotentiaal weer hersteld.
Dit gebeurt door de natrium-kalium-pomp.


Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

Hoe kan je lichaam dan een sterke prikkel van een zwakke prikkel onderscheiden?
zwakke prikkel - 
lage impulsfrequentie



Sterke prikkel - 
hoge impulsfrequentie
impulsfrequentie = het aantal impulsen per tijdseenheid.

Slide 17 - Slide

Impulsgeleiding
  • Verloopt sprongsgewijs (saltatoire) dankzij de myelineschede.

  • Verloopt op deze manier wel 50x zo snel.

Slide 18 - Slide

Impulsoverdracht
De impulsoverdracht van zenuwcel naar zenuw-, spier- of kliercel gebeurt met neurotransmitters.

Deze neurotransmitters worden losgelaten in de synaptische spleet waarna zij zich binden aan receptoren van de doelwitcel en daar de Na+ kanalen open gaan.

Slide 19 - Slide

Exciteren en inhiberen
EPSP
Exciterende
Post
Synaptische
Potentiaal


Stimulerende (exciterende) neurotransmitter:
Natrium kanalen gaan open: Na+ stroomt naar binnen 
Drempelwaarde bereikt? Impuls!

Remmende (inhiberende) neurotransmitter:
Natrium kanalen blokkeren: geen impuls.

IPSP
Inhiberend
Post
Synaptische
Potentiaal


Slide 20 - Slide

Neurotransmitters
  • Stoffen als genees-, genotmiddelen en drugs beïnvloeden de impulsoverdracht.
  • De aanmaak of afgifte van neurotransmitters kan worden geremd of gestimuleerd.
  • Sommige stoffen zorgen ervoor dat neurotransmitters langer aanwezig blijven.
  • Sommige stoffen imiteren de neurotransmitter. 

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Video

Slide 23 - Slide

De hoeveelheid neurotransmitter, die per tijdseenheid door een bepaalde zenuwcel in een synapsspleet wordt gebracht, is niet constant.
Waar hangt deze hoeveelheid vanaf?
A
De sterkte van aankomende impulsen
B
De frequentie waarmee impulsen aankomen
C
De herkomst van aankomende impulsen
D
De mate van depolarisatie van het presynaptische membraan

Slide 24 - Quiz

Bij een mens wordt een actiepotentiaal langs een zenuwceluitloper P met een myelineschede voortgeleid. Eenzelfde actiepotentiaal wordt bij een bepaald dier langs een even dikke zenuwceluitloper Q zonder myelineschede voortgeleid.
Is de snelheid waarmee de actiepotentiaal langs zenuwceluitloper P wordt voortgeleid lager dan, gelijk aan of hoger dan die langs zenuwceluitloper Q of is dit niet te bepalen?
A
Lager
B
Gelijk
C
Niet te bepalen
D
Hoger

Slide 25 - Quiz

In de myelineschede van een zenuwceluitloper bevinden zich onderbrekingen: de insnoeringen van Ranvier.De afstand tussen twee insnoeringen heet het internodaal segment. Tijdens de embryonale ontwikkeling en gedurende het eerste levensjaar neemt de lengte van een internodaal segment toe. Na het eerste levensjaar worden, tenzij na verwondingen, geen nieuwe internodale segmenten gevormd.
De voortgeleidingsnelheid van actiepotentialen langs een zenuwceluitloper bij een pasgeboren baby wordt vergeleken met die bij een man van 30 jaar.
Is de voortgeleidingsnelheid van actiepotentialen bij deze baby langzamer dan, even snel als of sneller dan bij deze man of is dit niet te bepalen?
A
Langzamer
B
Even snel
C
Niet te bepalen
D
Sneller

Slide 26 - Quiz

De myelineschede bij een neuron wordt gevormd door cellen van Schwann. Over de functie van deze cellen van Schwann worden twee beweringen gedaan.
1. Door de aanwezigheid van cellen van Schwann verplaatsen de impulsen zich sneller over de zenuwceluitloper dan zonder aanwezigheid van deze cellen.
2. Via cellen van Schwann kunnen impulsen worden overgedragen op andere zenuwcellen.

Welke van deze beweringen is of welke zijn juist?
A
Alleen bewering 1
B
Alleen bewering 2
C
Beide beweringen
D
Geen van beide beweringen

Slide 27 - Quiz

Bekijk de vraag hiernaast. Welke van de conclusies is of welke zijn juist?
A
1
B
2
C
3
D
1 en 3

Slide 28 - Quiz

Slide 29 - Link

Slide 30 - Link

Leerdoelen

  1. Je kunt beschrijven hoe impulsgeleiding plaatsvindt.
  2. Je kunt beschrijven hoe impulsoverdracht plaatsvindt.

Opdrachten: 39, 40, 41, 42, 43, 44, 45, 46, 47

Slide 31 - Slide

Ik beheers de leerdoelen van deze les
😒🙁😐🙂😃

Slide 32 - Poll

Wat vind je lastig/moeilijk?

Slide 33 - Open question