3M K5 L1234

Deutsch 3MA1
- Herhalen woordenschat
- Herhalen werkwoord werden
- Herhalen voegwoorden
1 / 34
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Deutsch 3MA1
- Herhalen woordenschat
- Herhalen werkwoord werden
- Herhalen voegwoorden

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

die Miete
A
het huishouden
B
de huur
C
de verhuurder
D
het briefje

Slide 3 - Quiz

drinnen
A
binnen
B
licht
C
ontdekken
D
privé

Slide 4 - Quiz

privat
A
ontdekken
B
licht
C
wc
D
privé

Slide 5 - Quiz

der Zettel
A
de stoel
B
de huur
C
het briefje
D
het zeefje

Slide 6 - Quiz

Slide 7 - Slide

Vertaal: sich ansehen

Slide 8 - Open question

Vertaal: einziehen

Slide 9 - Open question

das Einkaufszentrum

Slide 10 - Open question

Vertaal: grillen
A
donker
B
duidelijk
C
barbecueën

Slide 11 - Quiz

Vertaal: bequem
A
bergen
B
comfortabel
C
ontdekken
D
beloven

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Slide

Vertaal: de badkamer

Slide 14 - Open question

Vertaal: de keuken

Slide 15 - Open question

Vertaal: de woonkamer

Slide 16 - Open question

Vertaal: de tuin

Slide 17 - Open question

Vertaal: de slaapkamer

Slide 18 - Open question

Slide 19 - Video

Ihr .............. (werden)
A
werde
B
werdt
C
wirst
D
werdet

Slide 20 - Quiz

werden (ich)
A
wird
B
werde
C
wirst
D
werdet

Slide 21 - Quiz

werden - du ....
A
werdt
B
werst
C
wirdst
D
wirst

Slide 22 - Quiz

(werden): wir ...
A
werde
B
werden
C
wirst
D
wirden

Slide 23 - Quiz

(werden): Sie ...
A
wird
B
werd
C
werdet
D
werden

Slide 24 - Quiz

Welke betekenis heeft werden?
Was werdet ihr jetzt machen?
A
worden
B
zullen

Slide 25 - Quiz

Welke betekenis heeft werden?
Ich werde morgen abgeholt.
A
worden
B
zullen

Slide 26 - Quiz

Slide 27 - Slide

Welk woord past?
Wir wissen nicht, ________ er kommt
A
nachdem
B
ob

Slide 28 - Quiz

Welk woord past?
Du sagst also, _______ du die Wahrheit gesagt hast?
A
bevor
B
dass

Slide 29 - Quiz

Welk woord past?
Wir kommen zu dir, _______ das Wetter schlecht ist.
A
ob
B
obwohl

Slide 30 - Quiz

Welk woord past?
Ich bleibe im Bett, _______ ich müde bin.
A
dass
B
weil

Slide 31 - Quiz

Wir müssen einkaufen, _______ wir nach Hause fahren.
A
bevor
B
dass

Slide 32 - Quiz

Welk woord past?
Weißt du, ______ der Zug ankommt?
A
wann
B
weil

Slide 33 - Quiz

Slide 34 - Slide