This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
Quiz Thema 3 De bloedsomloop
Slide 1 - Slide
Tot welke bloedsomloop hoort de aorta?
A
Grote bloedsomloop
B
Kleine bloedsomloop
Slide 2 - Quiz
Tot welke bloedsomloop hoort de longslagader?
A
Kleine bloedsomloop
B
Grote bloedsomloop
Slide 3 - Quiz
Tot welke bloedsomloop hoort de onderste holle ader?
A
Kleine bloedsomloop
B
Grote bloedsomloop
Slide 4 - Quiz
Welke bloedsomloop wordt beschreven? Hart - Slagaders - Alle organen - Aders - Hart
A
Kleine bloedsomloop
B
Grote bloedsomloop
Slide 5 - Quiz
Met welk orgaanstelsel werkt de bloedsomloop samen voor het verkrijgen van voedingsstoffen?
A
Spierstelsel
B
Ademhalingsstelsel
C
Verteringsstelsel
D
Zenuwstelsel
Slide 6 - Quiz
Welk bestanddeel van bloed heeft de volgende kenmerken? Geen celkern, bevat hemoglobine
A
Witte bloedcellen
B
Bloedplaatjes
C
Rode bloedcellen
D
Bloedplasma
Slide 7 - Quiz
In welke deel van het hart stroomt als eerste zuurstofrijk bloed binnen?
A
Linker boezem
B
Rechter boezem
C
Linker kamer
D
Rechter kamer
Slide 8 - Quiz
Welk type bloedvat heeft een hele dunne wand zodat uitwisseling van stoffen mogelijk is?
A
Slagader
B
Ader
C
Haarvat
Slide 9 - Quiz
Welk type bloedvat heeft een hele sterke en elastische wand en geen kleppen.
A
Slagader
B
Ader
C
Haarvat
Slide 10 - Quiz
Welk onderdeel van de nieren verzamelt urine?
A
Nierschors
B
Niermerg
C
Nierbekken
Slide 11 - Quiz
Welk onderdeel vervoert urine van de nierbekken naar de blaas
A
Urinebuis
B
Nierslagader
C
Urineleider
Slide 12 - Quiz
De functie van de (1) bloedsomloop, is (2) en voedingsstoffen afgeven aan de cellen.
A
1 = grote
2 = koolstofdioxide
B
1 = kleine
2 = zuurstof
C
1 = kleine
2 = koolstofdioxide
D
1 = grote
2= zuurstof
Slide 13 - Quiz
In welk onderdeel van de long wordt zuurstof opgenomen in het bloed?
A
Aorta
B
Longblaasje
C
Bronchiën
Slide 14 - Quiz
Tina zegt dat antigenen in je lichaam ziekteverwekkers onschadelijk maken. André zegt dat antistoffen in je lichaam ziekteverwekkers onschadelijk maken. Wie heeft/hebben er gelijk?
A
Ze hebben beide gelijk
B
Ze hebben beide ongelijk
C
Alleen Tina heeft gelijk
D
Alleen André heeft gelijk
Slide 15 - Quiz
Welke stellingen zijn juist? 1) Tina zegt dat je bij een tweede besmetting met dezelfde ziekte minder ziek wordt. 2) Arend zegt dat je bij een tweede besmetting sneller antistoffen maakt dan bij een eerste besmetting.
A
Alleen stelling 1
B
Alleen stelling 2
C
Beide stellingen
D
Geen van beide stellingen
Slide 16 - Quiz
Welke stoffen zitten er aan de buitenkant van een ziekteverwekker?
A
Antigenen
B
Antistoffen
C
Bloedplaatjes
D
Glucose
Slide 17 - Quiz
Hoe heet het wanneer iemand overgevoelig is voor bepaalde stoffen?
A
immuniteit
B
Allergie
C
Infectie
D
Anafylactische reactie
Slide 18 - Quiz
Wanneer is de druk in de bloedvaten het laagst?
A
Samentrekken kamers
B
Samentrekken boezems
C
Hartpauze
Slide 19 - Quiz
Welk stelsel bevat vaten met kleppen en heeft knopen
A
Bloedvatenstelsel
B
Lymfestelsel
C
Verteringstelsel
D
Ademhalingsstelsel
Slide 20 - Quiz
Welke antistoffen bevat bloedgroep AB
A
Anti-A
B
Anti-B
C
Geen
Slide 21 - Quiz
Aan welke bloedgroepen kan bloedgroep B bloed geven?