This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
De naamvallen Duits
1e naamval = onderwerp
2e naamval = bezitsrelatie
3e naamval = meewerkend voorwerp
4e naamval = lijdend voorwerp
Slide 1 - Slide
Uitleg
Op de volgende slides krijg je meerkeuze vragen over de naamvallen. De bedoeling is dat je bepaalt in welke naamval het zinsdeel staat waar haakjes omheen staan.
Viel Erfolg
Slide 2 - Slide
Jessika hat wieder (ein neues Handy) gekauft.
A
1e naamval
B
2e naamval
C
3e naamval
D
4e naamval
Slide 3 - Quiz
(Meine Mutter) trägt heute eine neue Jacke.
A
1e naamval
B
2e naamval
C
3e naamval
D
4e naamval
Slide 4 - Quiz
Der Schüler hat (seiner Dozentin) einen Brief geschrieben.
A
1e naamval
B
2e naamval
C
3e naamval
D
4e naamval
Slide 5 - Quiz
(Diese Äpfel und Bananen) schmecken uns gut!
A
1e naamval
B
2e naamval
C
3e naamval
D
4e naamval
Slide 6 - Quiz
Ich habe (einen Bruder).
A
1e naamval
B
2e naamval
C
3e naamval
D
4e naamval
Slide 7 - Quiz
Sie hat (ihrem Freund) einen Riegel Schokolade geschenkt.