De naamvallen: ontleden (1 t/m 4)

De naamvallen Duits 
1e naamval = onderwerp 
2e naamval =  bezitsrelatie
3e naamval = meewerkend voorwerp
4e naamval = lijdend voorwerp

1 / 17
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

De naamvallen Duits 
1e naamval = onderwerp 
2e naamval =  bezitsrelatie
3e naamval = meewerkend voorwerp
4e naamval = lijdend voorwerp

Slide 1 - Slide

Uitleg 
Op de volgende slides krijg je meerkeuze vragen over de naamvallen. De bedoeling is dat je bepaalt in welke naamval het zinsdeel staat waar haakjes omheen staan.
Viel Erfolg

Slide 2 - Slide

Jessika hat wieder (ein neues Handy) gekauft.
A
1e naamval
B
2e naamval
C
3e naamval
D
4e naamval

Slide 3 - Quiz

(Meine Mutter) trägt heute eine neue Jacke.

A
1e naamval
B
2e naamval
C
3e naamval
D
4e naamval

Slide 4 - Quiz

Der Schüler hat (seiner Dozentin) einen Brief geschrieben.

A
1e naamval
B
2e naamval
C
3e naamval
D
4e naamval

Slide 5 - Quiz

(Diese Äpfel und Bananen) schmecken uns gut!

A
1e naamval
B
2e naamval
C
3e naamval
D
4e naamval

Slide 6 - Quiz

Ich habe (einen Bruder).

A
1e naamval
B
2e naamval
C
3e naamval
D
4e naamval

Slide 7 - Quiz

Sie hat (ihrem Freund) einen Riegel Schokolade geschenkt.

A
1e naamval
B
2e naamval
C
3e naamval
D
4e naamval

Slide 8 - Quiz

Das Pferd (des Reiters) ist weiß.
A
1e naamval
B
2e naamval
C
3e naamval
D
4e naamval

Slide 9 - Quiz

Der Maler malt (ein schönes Bild).

A
1e naamval
B
2e naamval
C
3e naamval
D
4e naamval

Slide 10 - Quiz

Helmut schenkt (seiner Frau) jeden Tag Rosen.

A
1e naamval
B
2e naamval
C
3e naamval
D
4e naamval

Slide 11 - Quiz

Er ist mit dem Auto (seiner Schwester) gefahren.

A
1e naamval
B
2e naamval
C
3e naamval
D
4e naamval

Slide 12 - Quiz

Welk zinsdeel staat altijd in de 3e naamval?

Slide 13 - Open question

Welk zinsdeel staat altijd in de 1e naamval?

Slide 14 - Open question

Welk zindeel staat altijd in de 4e naamval?

Slide 15 - Open question

Welk zindeel staat altijd in de 2e naamval?

Slide 16 - Open question

Gut gemacht

Slide 17 - Slide