HV1 Grammatica 20 persoonsvorm, gezegde en zinsdelen

Welkom HV1S



Grammatica 20
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom HV1S



Grammatica 20

Slide 1 - Slide

Programma
  1. 10 minuten lezen
  2. Leerwerkcheck grammatica 6: lidwoord, bijvoeglijk naamwoord en zelfstandig naamwoord
  3. Grammatica 20: persoonsvorm, gezegde en zinsdelen
  4. Afsluiting en vooruitblik

Slide 2 - Slide

10 minuten lezen

Slide 3 - Slide

Welke twee soorten ontleden onderscheiden we?

Slide 4 - Mind map

Welk(e) lidwoord(en) hoort/horen in de categorie onbepaalde lidwoorden?

Slide 5 - Mind map

Op een zonnige dag speelde Jan met zijn leren bal.

Wat is 'leren' in deze zin?
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 6 - Quiz

Op een zonnige dag speelde Jan met zijn leren bal.

Wat is 'Jan' in deze zin?
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 7 - Quiz

Op een zonnige dag speelde Jan met zijn leren bal.

Wat is 'speelde' in deze zin?
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 8 - Quiz

Grammatica 20 persoonsvorm, gezegde en zinsdelen


Doelen: 
  1. Je leert hoe je de persoonsvorm herkent in een zin. 
  2. Je leert hoe je het gezegde herkent in een zin.
  3. Je leert hoe je een zin kunt verdelen in zinsdelen. 

Slide 9 - Slide

De persoonsvorm is altijd....
A
een persoon
B
een werkwoord
C
een zelfstandig werkwoord
D
een gebeurtenis

Slide 10 - Quiz

Elke goede zin heeft een persoonsvorm.
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in onderstaande zin?

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
A
wat
B
deze
C
persoonsvorm
D
is

Slide 12 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in onderstaande zin?

Hoe vind je ook alweer de persoonsvorm?
A
hoe
B
vind
C
je
D
ook

Slide 13 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in onderstaande zin?

De persoonsvorm kan in enkel- en in meervoud staan.
A
de persoonsvorm
B
kan
C
staan
D
meervoud

Slide 14 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in onderstaande zin?

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
A
de persoonsvorm
B
is
C
altijd
D
een werkwoord

Slide 15 - Quiz

Hoe kun je de persoonsvorm vinden in een zin?
A
Wie of wat + gezegde?
B
Door de zin vragend te maken
C
Door de zin in een andere tijd te zetten (vt-tt)
D
Door de zin in een ander getal te zetten (mv-ev)

Slide 16 - Quiz

Wat is het gezegde in een zin?
A
alle werkwoorden zonder persoonsvorm
B
de persoonsvorm
C
de zelfstandig naamwoorden
D
alle werkwoorden met persoonsvorm

Slide 17 - Quiz

Wat is het gezegde in deze zin?

Zij wil gaan slapen.
A
wil
B
wil gaan slapen
C
gaan slapen
D
wil slapen

Slide 18 - Quiz

Wat is het gezegde in deze zin?

Ze heeft hard gewerkt.
A
heeft hard
B
heeft hard gewerkt
C
heeft gewerkt

Slide 19 - Quiz

Wat is het gezegde in deze zin?

Dat heb je al heel vaak gezegd.
A
heb
B
heb heel vaak
C
heel vaak gezegd
D
heb gezegd

Slide 20 - Quiz

Wat is het gezegde in deze zin?

Ik kan het gezegde benoemen.
A
kan benoemen
B
kan het gezegde benoemen
C
benoemen

Slide 21 - Quiz

Wat is een zinsdeel?
A
Losse woorden
B
Woorden die los staan
C
Stukje van een zin

Slide 22 - Quiz

Een zinsdeel is dus een stukje van een zin.

Maar hoe weet je dan of iets één zinsdeel is?
A
Het heeft als geheel dezelfde functie.
B
Het blijft in elke volgorde bij elkaar (als de betekenis niet verandert).
C
Het kan voor de persoonsvorm.
D
Alle antwoorden (A, B en C).

Slide 23 - Quiz

Alles wat voor de persoonsvorm kan staan, is dus een zinsdeel.
Wat is in onderstaande zin zeker een zinsdeel?
Ik wil naar huis.
A
Ik
B
naar huis
C
wil
D
geen van allen

Slide 24 - Quiz

Hoeveel zinsdelen heeft de volgende zin?

Wanneer heb ik vakantie?
A
4 zinsdelen
B
5 zinsdelen
C
3 zinsdelen
D
6 zinsdelen

Slide 25 - Quiz

Hoeveel zinsdelen heeft de volgende zin?

Gisteren hebben mijn zus en ik pannenkoeken gebakken.
A
4 zinsdelen
B
5 zinsdelen
C
3 zinsdelen
D
6 zinsdelen

Slide 26 - Quiz

Hoeveel zinsdelen heeft de volgende zin?

Vanmorgen kon ik moeilijk mijn bed uitkomen.
A
4 zinsdelen
B
5 zinsdelen
C
3 zinsdelen
D
6 zinsdelen

Slide 27 - Quiz

Afsluiting en vooruitblik
Volgende les: dinsdag 22 november
  • Huiswerk: maken opdr. 2 (p. 83) + leren p. 26, 28, 82 en 84 & je aantekeningen
  • Meenemen: leesboek, boek, pen, schrift, plenda en LAPTOP
  • Programma: grammatica 20 onderwerp + herhaling grammatica

Slide 28 - Slide