V1 Grammatica 20 Onderwerp

Welkom V1AT



Grammatica 20
1 / 39
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom V1AT



Grammatica 20

Slide 1 - Slide

Programma
  1. Dagopening
  2. 10 minuten lezen
  3. Leerwerkcheck grammatica
  4. Huiswerkopdracht(en) nakijken
  5. Grammatica 20: onderwerp
  6. Afsluiting en vooruitblik

Slide 2 - Slide

10 minuten lezen

Slide 3 - Slide

Zindelen vinden

Slide 4 - Slide

Wat is een zinsdeel?
A
Stukje uit een zin
B
Woorden die los staan
C
Stukje van een zin
D
Losse woorden

Slide 5 - Quiz

Hoe weet je of iets een zinsdeel is?
A
Het heeft als geheel dezelfde functie.
B
Het blijft in elke volgorde bij elkaar (als de betekenis niet verandert).
C
Het kan voor de persoonsvorm.
D
Alle antwoorden (A, B en C).

Slide 6 - Quiz

Alles wat voor de persoonsvorm kan staan, is dus een zinsdeel. Wat is in onderstaande zin zeker een zinsdeel?
Ik wil naar huis.
A
Ik
B
naar huis
C
wil
D
geen van allen

Slide 7 - Quiz

Hoeveel zinsdelen heeft de volgende zin?

Wanneer heb ik vakantie?
A
4 zinsdelen
B
5 zinsdelen
C
3 zinsdelen
D
6 zinsdelen

Slide 8 - Quiz

Hoeveel zinsdelen heeft de volgende zin?

Gisteren hebben mijn zus en ik pannenkoeken gebakken.
A
4 zinsdelen
B
5 zinsdelen
C
3 zinsdelen
D
6 zinsdelen

Slide 9 - Quiz

Hoeveel zinsdelen heeft de volgende zin?

Vanmorgen kon ik moeilijk mijn bed uitkomen.
A
4 zinsdelen
B
5 zinsdelen
C
3 zinsdelen
D
6 zinsdelen

Slide 10 - Quiz

Ik heb nog moeite met:
de persoonsvorm vinden in een zin
de zin verdelen in zinsdelen
de persoonsvorm vinden in een zin én de zin verdelen in zinsdelen
ik heb met zowel de persoonsvorm vinden als de zin verdelen in zinsdelen GEEN moeite

Slide 11 - Poll

Ik kies het volgende huiswerk:
de persoonsvorm vinden in een zin: opdr. 1
de zin verdelen in zinsdelen: opdr. 2
de persoonsvorm vinden in een zin én de zin verdelen in zinsdelen: opdr. 1 en 2
ik heb met zowel de persoonsvorm vinden als de zin verdelen in zinsdelen GEEN moeite: opdr. 3

Slide 12 - Poll

Welke twee soorten ontleden onderscheiden we?

Slide 13 - Mind map

Welk(e) lidwoord(en) hoort/horen in de categorie onbepaalde lidwoorden?

Slide 14 - Mind map

Op een zonnige dag speelde Jan met zijn leren bal.

Wat is 'leren' in deze zin?
A
lidwoord
B
persoonsvorm
C
bijvoeglijk naamwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 15 - Quiz

Op een zonnige dag speelde Jan met zijn leren bal.

Wat is 'Jan' in deze zin?
A
lidwoord
B
persoonsvorm
C
bijvoeglijk naamwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 16 - Quiz

Op een zonnige dag speelde Jan met zijn leren bal.

Wat is 'speelde' in deze zin?
A
lidwoord
B
persoonsvorm
C
bijvoeglijk naamwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 17 - Quiz

Opdracht 1
zag, verleden tijd, enkelvoud
b  valt, tegenwoordige tijd, enkelvoud
c  moeten, tegenwoordige tijd, meervoud
d  werd, verleden tijd, enkelvoud
e verlaagt, tegenwoordige tijd, enkelvoud
hebben, tegenwoordige tijd, meervoud
g  doe, tegenwoordige tijd, enkelvoud
h  verpestte, verleden tijd, enkelvoud

Slide 18 - Slide

Opdracht 2
 a In deze gemeente / rijdt / de helft van de bewoners / in een Volvo.
 b Zestig journalisten uit twaalf landen / onderzochten / maandenlang / het Europese voetbal.
 c In totaal / bevat / dit pakket / twee kilo kaas.
 d De Grieken / zijn / erg goed / in groenteschotels.
 e De populaire animatieserie Buurman en Buurman / viert / haar veertigste verjaardag.
 f De Nederlandse estafetteploeg / heeft / in Canada / zilver / gewonnen.
 g In Brazilië / graven / rovers / een tunnel van 600 meter naar de bank.
 h Via een oproep op Facebook / hebben / we / onze vermiste kat / teruggevonden.

Slide 19 - Slide

Opdracht 3
a Bijvoorbeeld: Ik heb geen idee!
b Bijvoorbeeld: Ga allemaal aan de kant!
c Bijvoorbeeld: Ik wil twee koffie en een cola, alstublieft.

Slide 20 - Slide

Hoe ging het huiswerk?
Eitje! Ik had (bijna) geen foutjes.
Mwah. Ik had nog wel een paar foutjes.
Ai. Het ging slecht. Ik had (bijna) alles fout.

Slide 21 - Poll

Grammatica 20 onderwerp

Vandaag gaan we het zinsdeel onderwerp opfrissen/herhalen. 

Doel: Je leert hoe je het onderwerp herkent in een zin.

Slide 22 - Slide

Wat is het onderwerp van een zin?

Het onderwerp van een zin...
A
... vertelt wat er in de zin gebeurt.
B
... vertelt wanneer iets in een zin gebeurt.
C
... vertelt wie/wat iets doet in de zin.
D
... vertelt waar de zin over gaat.

Slide 23 - Quiz

Hoe vind je het onderwerp in een zin?
A
Door de zin vragend te maken
B
Door de vraag 'Wie of wat + gezegde?' te stellen
C
Door de vraag 'Wie of wat + onderwerp + gezegde?’ te stellen

Slide 24 - Quiz

Wat is het gezegde in een zin?
A
alle werkwoorden (zonder persoonsvorm)
B
de persoonsvorm
C
de zelfstandig naamwoorden
D
alle werkwoorden (met persoonsvorm)

Slide 25 - Quiz

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?

Ik leer het onderwerp te vinden.


A
leer
B
Ik
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 26 - Quiz

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?

Marina legt het onderwerp uit.
A
Marina
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 27 - Quiz

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?

Wij kunnen nu het onderwerp uit een zin halen.
A
het onderwerp
B
kunnen
C
Wij
D
een zin

Slide 28 - Quiz

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?

De aarde warmt op als gevolg van menselijk handelen.
A
als gevolg
B
warmt
C
menselijk handelen
D
de aarde

Slide 29 - Quiz

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?

Een groot deel van de vluchtelingen maakt weinig kans op asiel.
A
een groot deel
B
vluchtelingen
C
een groot deel van de vluchtelingen
D
van de vluchtelingen

Slide 30 - Quiz

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?

Op maandag zijn alle musea gesloten.
A
maandag
B
zijn
C
alle musea
D
musea

Slide 31 - Quiz

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?

Het regent al dagen pijpenstelen.
A
Het
B
regent
C
al dagen
D
pijpenstelen

Slide 32 - Quiz

Wat ontbreekt: de persoonsvorm, het onderwerp of allebei?
Inleveren vóór 12 uur.
A
de persoonsvorm
B
het onderwerp
C
allebei

Slide 33 - Quiz

Wat ontbreekt: de persoonsvorm, het onderwerp of allebei?
Nu ook vissticks in familiepak.
A
de persoonsvorm
B
het onderwerp
C
allebei

Slide 34 - Quiz

Wat ontbreekt: de persoonsvorm, het onderwerp of allebei?
Pas op, glad oppervlak.
A
de persoonsvorm
B
het onderwerp
C
allebei

Slide 35 - Quiz

Wat ontbreekt: de persoonsvorm, het onderwerp of allebei?
Gelukkig maar!
A
de persoonsvorm
B
het onderwerp
C
allebei

Slide 36 - Quiz

Kiezen!
Ik begrijp alle stof van grammatica tot nu toe
Ik heb nog wat moeite met (een van) woordsoorten
Ik heb nog wat moeite met (een van de) zinsdelen.

Slide 37 - Poll

Kiezen deel 2!
Ik hoef niet extra te oefenen met woordsoorten of zinsdelen
Ik wil graag nog wat extra oefenen met woordsoorten
Ik wil graag nog wat extra oefenen met zinsdelen

Slide 38 - Poll

Afsluiting en vooruitblik
Volgende les: woensdag 12 oktober
  • Huiswerk: leren p. 10, 14, 18, 22, 26, 28, 82 en 84
  • Meenemen: leesboek, boek, pen, schrift, plenda en LAPTOP
  • Programma: herhaling grammatica 5, 6 en 20

Slide 39 - Slide