V1 Grammatica 20 Onderwerp

Welkom V1AT



Grammatica 20
1 / 48
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom V1AT



Grammatica 20

Slide 1 - Slide

Programma
  1. 10 minuten lezen
  2. Boekenpitch
  3. Huiswerkopdracht(en) nakijken
  4. Leerwerkcheck grammatica
  5. Grammatica 20: onderwerp
  6. Afsluiting en vooruitblik

Slide 2 - Slide

10 minuten lezen

Slide 3 - Slide

Zindelen vinden

Slide 4 - Slide

Wat is een zinsdeel?
A
Stukje uit een zin
B
Woorden die los staan
C
Stukje van een zin
D
Losse woorden

Slide 5 - Quiz

Wat is een zinsdeel?
A
Stukje uit een zin
B
Woorden die los staan
C
Stukje van een zin
D
Losse woorden

Slide 6 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 7 - Open question

Welke werkwoordsoorten ken je?

Slide 8 - Open question

De fiets wordt gemaakt.
wordt =
A
zww
B
hww

Slide 9 - Quiz

De fiets wordt gemaakt.
gemaakt = ?
A
zww
B
hww

Slide 10 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin:

'Ik heb gisteren gedanst en gesprongen op de tafel'.
A
heb
B
heb gedanst en gesprongen
C
gedanst en gesprongen
D
heb gedanst gesprongen

Slide 11 - Quiz

wat is een zinsdeel?
A
een woord
B
een deel van de zin
C
deel van de zin met een functie
D
een werkwoord

Slide 12 - Quiz

Alles wat voor de pv kan staan, is een zinsdeel. Wat is dus zeker een zinsdeel?

Door het grote donkere bos loopt het kleine meisje naar huis

A
het grote donkere bos
B
grote donkere bos
C
Door het grote donkere bos
D
Door het grote donkere bos loopt

Slide 13 - Quiz

Zinsdelen
Hoeveel zinsdelen heeft de zin?
'Hij eet een appel.'
A
3 zinsdelen
B
2 zinsdelen
C
4 zinsdelen
D
1 zinsdeel

Slide 14 - Quiz

Hoe weet je of iets een zinsdeel is?
A
Het heeft als geheel dezelfde functie.
B
Het blijft in elke volgorde bij elkaar (als de betekenis niet verandert).
C
Het kan voor de persoonsvorm.
D
Alle antwoorden (A, B en C).

Slide 15 - Quiz

Alles wat voor de persoonsvorm kan staan, is dus een zinsdeel. Wat is in onderstaande zin zeker een zinsdeel?
Ik wil naar huis.
A
Ik
B
naar huis
C
wil
D
geen van allen

Slide 16 - Quiz

Hoeveel zinsdelen heeft de volgende zin?

Wanneer heb ik vakantie?
A
4 zinsdelen
B
5 zinsdelen
C
3 zinsdelen
D
6 zinsdelen

Slide 17 - Quiz

Hoeveel zinsdelen heeft de volgende zin?

Gisteren hebben mijn zus en ik pannenkoeken gebakken.
A
4 zinsdelen
B
5 zinsdelen
C
3 zinsdelen
D
6 zinsdelen

Slide 18 - Quiz

Hoeveel zinsdelen heeft de volgende zin?

Vanmorgen kon ik moeilijk mijn bed uitkomen.
A
4 zinsdelen
B
5 zinsdelen
C
3 zinsdelen
D
6 zinsdelen

Slide 19 - Quiz

Ik heb nog moeite met:
de persoonsvorm vinden in een zin
de zin verdelen in zinsdelen
de persoonsvorm vinden in een zin én de zin verdelen in zinsdelen
ik heb met zowel de persoonsvorm vinden als de zin verdelen in zinsdelen GEEN moeite

Slide 20 - Poll

Ik kies het volgende huiswerk:
de persoonsvorm vinden in een zin: opdr. 1
de zin verdelen in zinsdelen: opdr. 2
de persoonsvorm vinden in een zin én de zin verdelen in zinsdelen: opdr. 1 en 2
ik heb met zowel de persoonsvorm vinden als de zin verdelen in zinsdelen GEEN moeite: opdr. 3

Slide 21 - Poll

Welke twee soorten ontleden onderscheiden we?

Slide 22 - Mind map

Welk(e) lidwoord(en) hoort/horen in de categorie onbepaalde lidwoorden?

Slide 23 - Mind map

Op een zonnige dag speelde Jan met zijn leren bal.

Wat is 'leren' in deze zin?
A
lidwoord
B
persoonsvorm
C
bijvoeglijk naamwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 24 - Quiz

Op een zonnige dag speelde Jan met zijn leren bal.

Wat is 'Jan' in deze zin?
A
lidwoord
B
persoonsvorm
C
bijvoeglijk naamwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 25 - Quiz

Op een zonnige dag speelde Jan met zijn leren bal.

Wat is 'speelde' in deze zin?
A
lidwoord
B
persoonsvorm
C
bijvoeglijk naamwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 26 - Quiz

Opdracht 1
zag, verleden tijd, enkelvoud
b  valt, tegenwoordige tijd, enkelvoud
c  moeten, tegenwoordige tijd, meervoud
d  werd, verleden tijd, enkelvoud
e verlaagt, tegenwoordige tijd, enkelvoud
hebben, tegenwoordige tijd, meervoud
g  doe, tegenwoordige tijd, enkelvoud
h  verpestte, verleden tijd, enkelvoud

Slide 27 - Slide

Opdracht 2
 a In deze gemeente / rijdt / de helft van de bewoners / in een Volvo.
 b Zestig journalisten uit twaalf landen / onderzochten / maandenlang / het Europese voetbal.
 c In totaal / bevat / dit pakket / twee kilo kaas.
 d De Grieken / zijn / erg goed / in groenteschotels.
 e De populaire animatieserie Buurman en Buurman / viert / haar veertigste verjaardag.
 f De Nederlandse estafetteploeg / heeft / in Canada / zilver / gewonnen.
 g In Brazilië / graven / rovers / een tunnel van 600 meter naar de bank.
 h Via een oproep op Facebook / hebben / we / onze vermiste kat / teruggevonden.

Slide 28 - Slide

Opdracht 3
a Bijvoorbeeld: Ik heb geen idee!
b Bijvoorbeeld: Ga allemaal aan de kant!
c Bijvoorbeeld: Ik wil twee koffie en een cola, alstublieft.

Slide 29 - Slide

Hoe ging het huiswerk?
Eitje! Ik had (bijna) geen foutjes.
Mwah. Ik had nog wel een paar foutjes.
Ai. Het ging slecht. Ik had (bijna) alles fout.

Slide 30 - Poll

Grammatica 20 onderwerp

Vandaag gaan we het zinsdeel onderwerp opfrissen/herhalen. 

Doel: Je leert hoe je het onderwerp herkent in een zin.

Slide 31 - Slide

Wat is het onderwerp van een zin?

Het onderwerp van een zin...
A
... vertelt wat er in de zin gebeurt.
B
... vertelt wanneer iets in een zin gebeurt.
C
... vertelt wie/wat iets doet in de zin.
D
... vertelt waar de zin over gaat.

Slide 32 - Quiz

Hoe vind je het onderwerp in een zin?
A
Door de zin vragend te maken
B
Door de vraag 'Wie of wat + gezegde?' te stellen
C
Door de vraag 'Wie of wat + onderwerp + gezegde?’ te stellen

Slide 33 - Quiz

Wat is het gezegde in een zin?
A
alle werkwoorden (zonder persoonsvorm)
B
de persoonsvorm
C
de zelfstandig naamwoorden
D
alle werkwoorden (met persoonsvorm)

Slide 34 - Quiz

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?

Ik leer het onderwerp te vinden.


A
leer
B
Ik
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 35 - Quiz

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?

Marina legt het onderwerp uit.
A
Marina
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 36 - Quiz

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?

Wij kunnen nu het onderwerp uit een zin halen.
A
het onderwerp
B
kunnen
C
Wij
D
een zin

Slide 37 - Quiz

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?

De aarde warmt op als gevolg van menselijk handelen.
A
als gevolg
B
warmt
C
menselijk handelen
D
de aarde

Slide 38 - Quiz

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?

Een groot deel van de vluchtelingen maakt weinig kans op asiel.
A
een groot deel
B
vluchtelingen
C
een groot deel van de vluchtelingen
D
van de vluchtelingen

Slide 39 - Quiz

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?

Op maandag zijn alle musea gesloten.
A
maandag
B
zijn
C
alle musea
D
musea

Slide 40 - Quiz

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?

Het regent al dagen pijpenstelen.
A
Het
B
regent
C
al dagen
D
pijpenstelen

Slide 41 - Quiz

Wat ontbreekt: de persoonsvorm, het onderwerp of allebei?
Inleveren vóór 12 uur.
A
de persoonsvorm
B
het onderwerp
C
allebei

Slide 42 - Quiz

Wat ontbreekt: de persoonsvorm, het onderwerp of allebei?
Nu ook vissticks in familiepak.
A
de persoonsvorm
B
het onderwerp
C
allebei

Slide 43 - Quiz

Wat ontbreekt: de persoonsvorm, het onderwerp of allebei?
Pas op, glad oppervlak.
A
de persoonsvorm
B
het onderwerp
C
allebei

Slide 44 - Quiz

Wat ontbreekt: de persoonsvorm, het onderwerp of allebei?
Gelukkig maar!
A
de persoonsvorm
B
het onderwerp
C
allebei

Slide 45 - Quiz

Kiezen!
Ik begrijp alle stof van grammatica tot nu toe
Ik heb nog wat moeite met (een van) woordsoorten
Ik heb nog wat moeite met (een van de) zinsdelen.

Slide 46 - Poll

Kiezen deel 2!
Ik hoef niet extra te oefenen met woordsoorten of zinsdelen
Ik wil graag nog wat extra oefenen met woordsoorten
Ik wil graag nog wat extra oefenen met zinsdelen

Slide 47 - Poll

Afsluiting en vooruitblik
Volgende les: woensdag 12 oktober
  • Huiswerk: leren p. 10, 14, 18, 22, 26, 28, 82 en 84
  • Meenemen: leesboek, boek, pen, schrift, plenda en LAPTOP
  • Programma: herhaling grammatica 5, 6 en 20

Slide 48 - Slide