T2 - Lezen 1.3

1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Lesdoelen + nut

- Je kunt vertellen welke manieren van lezen er zijn.

- Je kunt uitleggen wat de begrippen titel, tussenkopje en onderwerp betekenen. 

                               --> je kan teksten sneller en beter begrijpen

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Hoeveel manieren van lezen zijn er?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 5 - Quiz

Welke manier van lezen is dit?

Je wilt een tekst goed lezen en begrijpen.
A
verkennend
B
zoekend
C
nauwkeurig
D
studerend

Slide 6 - Quiz

Welke manier van lezen is dit?

Je wilt een tekst goed lezen, begrijpen en onthouden.
A
verkennend
B
zoekend
C
nauwkeurig
D
studerend

Slide 7 - Quiz

Welke manier van lezen is dit?

Je wilt snel weten waar een tekst over gaat.
Je leest niet alles, maar bekijkt alleen de opvallende zaken.

A
verkennend
B
zoekend
C
nauwkeurig
D
studerend

Slide 8 - Quiz

Lees tekst 1 (blz 27) verkennend.
Wat is de titel van de tekst?

Slide 9 - Open question

Hoeveel alinea's heeft tekst 1?
A
twee
B
drie
C
vier

Slide 10 - Quiz

Wat zie je op de afbeelding?

Slide 11 - Mind map

Waarover gaat de tekst, denk je?

Slide 12 - Open question

Het onderwerp van een tekst

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Het onderwerp van een tekst vind je door het antwoord op de vraag:
A
Waarover gaat deze alinea?
B
Waarover gaat deze tekst?

Slide 15 - Quiz

Het onderwerp van een tekst is altijd een hele zin.
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quiz

Het onderwerp van de tekst vind je vaak in de titel of in de inleiding.
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quiz

Deelonderwerp

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Een deelonderwerp vind je door het antwoord op de vraag:
A
Waarover gaat deze alinea?
B
Waarover gaat deze tekst?

Slide 20 - Quiz

Lesplanning
- Maak van Lezen 1.3 opdr.  4, 5 , 6 en 7  (blz. 27-29) . 

- Klaar? --> Maak opdracht 8 (blz 30) : dit is ook het huiswerk voor morgen

                --> Lees de uitleg over tekstverbanden en signaalwoorden (blz 32)




Slide 21 - Slide

Tekstverbanden 

Slide 22 - Slide


 Hoe noem je woorden die wijzen op een 
 verband tussen zinnen of alinea’s?
A
trefwoorden
B
synoniemen
C
signaalwoorden
D
uitdrukkingen

Slide 23 - Quiz


 Wat is een voorbeeld van een  
 tekstverband?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
voorbeeld
D
oorzaak-gevolg

Slide 24 - Quiz


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden maar, toch en echter?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
conclusie

Slide 25 - Quiz


 In welke zin wijzen de signaalwoorden  
 op een volgorde in tijd?
A
Ik wil langskomen. Ik heb echter geen tijd.
B
Eerst ga ik sporten, daarna kom ik langs.
C
Ik heb tijd om langs te komen en ook veel zin.
D
Ik kom langs, omdat ik daar veel zin in heb.

Slide 26 - Quiz

 Opdracht 1: lees de tekst en beantwoord daarna vragen

Slide 27 - Slide


 Welke twee signaalwoorden zitten er in zin 2?
A
ze - aan
B
aan - met
C
toen - haal
D
eerst - toen

Slide 28 - Quiz


  Om welk tekstverband gaat het in zin 2?
A
volgorde in tijd
B
opsomming
C
reden
D
conclusie

Slide 29 - Quiz

Opdracht
Maak nu H1.3 Lezen 

--> opdracht 14 t/m 18   (blz. 33 e.v.)




Slide 30 - Slide

Opdracht
Maak nu H1.3 Lezen 

--> opdracht 20 t/m 23   (blz. 36 e.v.)




Slide 31 - Slide

Nakijken
Kijk nu je gemaakte werk na en verbeter je fouten met rode pen. 

Noteer voor jezelf onder je opdrachten waar je nog moeite mee hebt. 

Slide 32 - Slide