Via Vervolg - T2 - H2 - spelling en grammatica (deel 2)

VIA Vervolg 
Thema 2 
Eten & Drinken

Hoofdstuk 2 
 Spelling & grammatica
(deel 2)
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 4

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

VIA Vervolg 
Thema 2 
Eten & Drinken

Hoofdstuk 2 
 Spelling & grammatica
(deel 2)

Slide 1 - Slide

Aan het eind van de les:
* Weet ik wat de stam van een werkwoord is.
* Kan ik werkwoorden in de tegenwoordige en verleden tijd vervoegen.
* Weet ik wat zwakke en sterke werkwoorden zijn. 

Slide 2 - Slide

Wat is een ander woord voor de stam?

Slide 3 - Mind map

De tegenwoordige tijd
De tegenwoordige tijd is de tijd van nu. 
Een werkwoord in de tegenwoordige tijd geeft aan dat iets gebeurt of dat iets op dit moment zo is. 
Bijvoorbeeld:
-Ik koel het drankje met ijsklontjes.
-Mijn vriendin dekt de tafel.
-Wij bestellen ons eten online. 

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Werkwoordschema
Als je een werkwoord in de 
tegenwoordige tijd wilt 
vervoegen, kun je daarvoor 
een schema gebruiken. 

Ik
stam
Jij/u
stam + t
Hij/zij
stam + t
Wij
hele werkwoord
Jullie
hele werkwoord
Zij
hele werkwoord

Slide 6 - Slide

Even oefenen
Het werkwoord: koken

Ik
stam
kook
Jij/u
stam + t
kookt
Hij/zij
stam + t
kookt
Wij
hele werkwoord
koken
Jullie
hele werkwoord
koken
Zij
hele werkwoord
koken

Slide 7 - Slide

Een stam die eindigt op -d
Sommige werkwoorden hebben een stam die eindigt op een -d.
Ook aan deze stam voeg je achter de -d een extra -t.
Het werkwoord eindigt dan op -dt
Bijvoorbeeld bij de werkwoorden verbranden of worden. 

Als er je of jij achter het werkwoord staat, schrijf je alleen de stam van het werkwoord. 

Slide 8 - Slide

Even oefenen
Het werkwoord: verbranden

Ik
stam
verbrand
Jij/u
stam + t
verbrandt
Hij/zij
stam + t
verbrandt
Wij
hele werkwoord
verbranden
Jullie
hele werkwoord
verbranden
Zij
hele werkwoord
verbranden

Slide 9 - Slide

Sterke en zwakke werkwoorden
Er zijn 2 soorten werkenwoorden: sterke en zwakke werkwoorden. 
Je moet goed weten of een werkwoord sterk of zwak is voordat je het in de verleden tijd gaat vervoegen.

Als je twijfelt kun je dit controleren met het TaXiKoFSCHiP.

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Sterke werkwoorden
Sterke werkwoorden zijn werkwoorden die in de verleden tijd van klank veranderen.

Hele werkwoord
Ik-vorm
Wij-vorm
eten
ik at
wij aten
geven
ik gaf
wij gaven
roepen
ik riep
wij riepen

Slide 12 - Slide

Verbranden: hij/zij......

Slide 13 - Open question

Worden: ik....

Slide 14 - Open question

Vervoeg het werkwoord op de juiste manier:
" De kwaliteit .... (worden) gecontroleerd."

Slide 15 - Open question

Vervoeg het werkwoord op de juiste manier:
"Mijn tante ....(begrijpen) de gebruiksaanwijzing niet."

Slide 16 - Open question

Vervoeg het werkwoord op de juiste manier:
" In de zomer ...... (consumeren) wij veel fruit. "

Slide 17 - Open question

Vervoeg het werkwoord op de juiste manier:
" Hij .... (reserveren) een tafeltje in het restaurant."

Slide 18 - Open question

Jij behandelt de serveerster niet vriendelijk.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 19 - Quiz

Vroeger konden de mensen levensmiddelen niet zo lang bewaren.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 20 - Quiz

leven (verleden tijd)
A
Ik leefte
B
Ik leefde

Slide 21 - Quiz

reizen (verleden tijd)
A
Mijn broer reisde
B
Mijn broer reiste

Slide 22 - Quiz

Geven (verleden tijd)
A
Ik geef
B
Ik gaf

Slide 23 - Quiz

Aan de slag! 
Maak opdracht 7 t/m 116 
Start op bladzijde 115

Klaar?
Studiemeter 
(Via Starttaal online --> Via Vervolg --> Thema 2 --> spelling en grammatica (vervoegen in de tegenwoordige tijd)

Slide 24 - Slide

Check:
Aan het eind van de les:
* Weet ik wat de stam van een werkwoord is. 

* Kan ik werkwoorden in de tegenwoordige tijd vervoegen.

(ik, jij, hij/zij, wij, jullie, zij vorm)

Slide 25 - Slide