4. Los verbos AR

¿Quién es?
1 / 28
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

¿Quién es?

Slide 1 - Slide

¿Quién es?
Antoni Gaudí
Catalaanse architect

Slide 2 - Slide

CASA BATLLÓ

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

instagram vs reality

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Hoy en la clase de español
  • información SO/toetsweek 
  •  Respuestas libro de los ejercicios
  • Los verbos (AR)
  • ¡A practicar! 

Slide 8 - Slide

Noteer in je agenda
woensdag 17 november
SO grammatica en woordenschat tarea 3 + 4.1

We nemen samen de module even door.

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Abre tu libro de ejercicios
en la página ocho, por favor.

Slide 11 - Slide

1.19
enero - febrero
marzo - abril
mayo - junio
julio - agosto 
septiembre - octubre
noviembre - diciembre

1.20
a. El siete de septiembre. 
b. El treinta y uno de agosto.
c. El veintisiete de abril.
d. El quince de enero. 
e. El diecinueve de marzo. 
f. El dieciseis de octubre. 


1.21
1. una/la silla
2. una/la carpeta
3. un/el cuaderno
4. una/la papelera
5. un/el bolígrafo
6. un/el diccionario


Wat is het verschil tussen
un/una/el/la
?

Slide 12 - Slide

De regelmatige werkwoorden op -ar
  • Het vervoegen van werkwoorden, wat is dat?
  • In het Spaans zijn er 3 soorten werkwoorden. 


De Spaanse werkwoorden eindigen op:
-ar
-er
-ir
hablar
trabajar
caminar
estudiar
bailar
cantar
  • Bovenstaande werkwoorden zijn de hele werkwoorden.
  • Als je -ar van de werkwoorden afhaalt heb je de stam.           (camin, bail, trabaj, estudi, habl, cant)

Slide 13 - Slide

Stap 1: 
de persoonlijke voornaamwoorden

Slide 14 - Slide

Stap 2: 
leer de vervoegingen van -ar

yo
as
él / ella/ usted
a
nosotros / nosotras
amos
vosotros / vosotras
áis
ellos / ellas / ustedes
an
Deze uitgangen plak je achter de stam!
neem dit schema allemaal 
over in je schrift!

Slide 15 - Slide

Stappenplan
hablar = praten
Nu wil je zeggen jij praat. (voorbeeld)

1. Haal -ar van het hele werkwoord af: habl (dit is de stam)
2. Wat is de jij-vorm?
3. Welke vervoeging staat er bij tú? as
4. plak de vervoeging achter de stam = habl + as = hablas 

                                       JIJ PRAAT = TÚ HABLAS 

Slide 16 - Slide

Un ejemplo / een voorbeeld
Omdat iedere persoon een uniek werkwoord heeft, laten Spanjaarden het persoonlijke voornaamwoord vaak weg. 

Slide 17 - Slide

Let op:

Slide 18 - Slide

Samen oefenen
1. Tú ______ (bailar) en la discoteca. 
2. Coen_______ (cantar) una canción muy famosa.
3. Nosotros _______ (cocinar) paella. 
4. Sanne y Djeslinn__________ (hablar) en español. 
5. Oliver_______ (trabajar) en una tienda de ropa. 

Slide 19 - Slide

O - AS - A - AMOS - ÁIS - AN  woho o ooo
Als je een melodie van het grammaticarijtje maakt dan 
kan je het wellicht makkelijker onthouden!

vanaf 00:39

Slide 20 - Slide

¡A practicar!
Maak de 2 sleepopdrachten in LessonUp les 7. 

Klaar? Maak opdracht 4.3 A+B uit je Spaanse module
(boekje in de boeken App, página treinta y ocho)

Slide 21 - Slide

Sleep de Spaanse vertaling naar het bijpassende Nederlandse persoonlijke vnw.
ik
jij
hij
zij
u
wij
jullie
zij (mv)
u (mv)
vosotros
él
ustedes
yo
ellos
nosotros
ella
usted

Slide 22 - Drag question

Welke uitgang hoort bij welk persoonlijk voornaamwoord?
nosotros
yo
él, ella, ud.
vosotros
ellos, ellas, uds.
áis
o
amos
as
an
a

Slide 23 - Drag question

Nakijken
estudiar
trabajar
hablar
yo
estudio
trabajo
hablo
tú 
estudias
trabajas
hablas
él/ella/usted
estudia
trabaja
habla
nosotros
estudiamos
trabajamos
hablamos
vosotros
estudiáis
trabajáis
habláis
ellos/ellas/ustedes
estudian
trabajan
hablan

Slide 24 - Slide

B. 
1. habláis 
2. estudiamos
3. trabajas
4. charlamos
5. bailan
6. canta
7. termino
8. trabajáis
naam + yo = nosotros
naam + tú = vosotros
naam + naam = ellos/ellas/ustedes

Slide 25 - Slide

Vamos a trabajar en grupos
En grupos de 4 personas
Jullie zijn in Salamanca voor een talencursus Spaans. Jullie kennen elkaar nog niet en raken in gesprek met elkaar. 

Schrijfopdracht 1:
Schrijf een gesprek uit tussen jullie 4. 

Spreekopdracht 2: 
Voer samen het gesprekje, help elkaar bij de juiste uitspraak. 
tip: gebruik de woordenlijst!

Slide 26 - Slide

VUL IN:
- bailar
- caminar
- cantar
- estudiar
- hablar
- trabajar
KIES:
PRESENTE
¡A PRACTICAR!

Slide 27 - Slide

Los deberes 

Volgende les 17 november: SO tarea 3 + 4.1
Leer alle grammatica + woordenschat


miércoles, 17 de noviembre, 6a hora

Slide 28 - Slide