peul - 3H - Trappen van vergelijking

Trappen van vergelijking
1 / 22
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Trappen van vergelijking

Slide 1 - Slide

Leerdoelen 1/2
kennen
1. Je kunt de vergrotende trap maken.

2. Je kunt de overteffende trap maken.

3. Je kunt de overtreffende trap bij bijvoeglijk naamwoorden op -d, -t en -s maken.

4. Je weet wanneer je een Umlaut plaats bij de vergrotende en overtreffende trap plaatst.


Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

1/3 Meine Großeltern leben [het liefst] in der Stadt.
A
am lieber
B
am liebsten
C
liebsten
D
am Liebsten

Slide 7 - Quiz

2/3 Ihr Auto ist [geel] als sein Auto!
A
gelb
B
gëlber
C
gelber
D
am gelbsten

Slide 8 - Quiz

3/3 Das Rathaus ist viel [nah] als die Oper.

Slide 9 - Open question

Leerdoelen 2/2
kennen/kunnen
5. Je kent en kunt minstens twee bijvoeglijke naamwoorden maken die een eigen vorm hebben. 

6. Je kan personen, dieren of dingen met elkaar vergelijken.


Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

1/3 Frankfurt ist groß. Hamburg ist größer. Berlin ist [het grootst].

Slide 13 - Open question

2/3 Wir möchten lieber zu Fuß gehen. Man sieht dann [veel dan ] mit dem Bus.

Slide 14 - Open question

3/3 Plaats de volgende 6 woorden in de juiste vak.
Richtig!
Falsch!
hoch - höher - am höchsten
stark - starker - am starksten
kurz - kürzer - am kurzesten
oft - öfter - am häufigsten
lang - länger - am längsten
gern - lieber - am liebsten

Slide 15 - Drag question

Leerdoelen 1/2
kennen / kunnen

1. Je kunt de vergrotende trap maken.

2. Je kunt de overteffende trap maken.

3. Je kunt de overtreffende trap bij bijvoeglijk naamwoorden op -d, -t en -s maken.

4. Je weet wanneer je een Umlaut plaats bij de vergrotende en overtreffende trap plaatst.

Leerdoelen 2/2
kunnen

5. Je kent en kunt minstens twee bijvoeglijke naamwoorden maken die een eigen vorm hebben. 

6. Je kan personen, dieren of dingen met elkaar vergelijken.


Slide 16 - Slide

Het leerdoelen-rad der wonderen
Wie krijgen de eer om een leerdoel
te mogen beantwoorden?

Voor elk leerdoel (1 t/m 6) zoeken we
één (1) leerling.

Succes!

Slide 17 - Slide

Beantwoord het leerdoel
dat je toegewezen hebt gekregen.
timer
1:30

Slide 18 - Open question

Stel 1 vraag over iets dat je deze les nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 19 - Open question

Hoe zou je de uitleg van vandaag willen beoordelen?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 20 - Quiz

Nog even kort
  • trappen van vergelijking
  1. stellende trap 
  2. vergrotende trap ...+er
  3. overtreffende trap: am ...+sten

  • Één lettergreep met A U t O in de stam --> UMLAUT

  • -d, -t of -s-klank am ....+esten

  • uitzonderingen

Slide 21 - Slide

An die Arbeit!
Kapitel 4 Lektion 4:
8a+8b+9a+9b

Deze oefeningen maak je online.
Bij vragen chat je in het chatvenster met je docente!

Slide 22 - Slide