V3 - K4 Wiederholung 4

H3 - Woche 12 - Stunde 1
1 / 30
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 3-5

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

H3 - Woche 12 - Stunde 1

Slide 1 - Slide

Aan het begin van de les
1. Zoek (rustig) je plekje op. 

2.Leg op de hoek van je tafel: 
  • Duits boek, (Neue Kontakte Havo 3 B)
  • Duits schrift, 
  • pen
  • iPad 




3. Absentie controle

Slide 2 - Slide

Planung 

Wochenaufgaben besprechen

Wiederholung 4:
  • Weißt du es noch? Der-groep en ein-groep: 1e, 3e, 4e naamval in LessonUp
  • Selbstständig: Wiederholung 4 Aufgabe 1 - 8



      H3duA toets Hörfertigkeit am Freitag
        Ziele


        • Je kunt de der-groep en ein-groep in de 1e, 3e en 4e naamval toepassen.  

        • Je kunt de inhoud van een reportage over een onderwerp uit je directe omgeving globaal begrijpen (A2/B1)




            Slide 3 - Slide

            Wochenaufgaben besprechen

            Slide 4 - Slide

            De 1e, 4e en 3e naamval gebruiken
            De naamvallen in het Duits gebruik je:
            1.  Na een voorzetsel met de 3e of 4e naamval 
            2. Als het een zinsdeel is: 
            • onderwerp = 1e naamval
            • lijdend voorwerp = 4e naamval 
            • meewerkend voorwerp = 3e naamval 
             

            Slide 5 - Slide

            voorzetsels 3e naamval
            voorzetsels 4e naamval
            mit
            entlang
            durch
            bei
            seit
            um
            gegenüber
            bis
            von
            nach
            zu
            aus
            für
            ohne
            gegen

            Slide 6 - Drag question

            Voorzetsels met de 4e naamval:
            --> 4e naamval volgt
            durch - door
            für - voor
            gegen - tegen
            ohne - zonder
            um - om
            bis - tot 
            entlang - langs
            Beispiel: zinnen met voorzetsel 4e naamval

            Ich mache das für (+4) meinen Vater (m).
             

            Das geht nicht ohne (+4) deine Hilfe (v).  

            Slide 7 - Slide

            Voorzetsels met de 3e naamval:

            aus - uit                     außer - behalve
            bei - bij                      entgegen - tegemoet
            mit - met                  gegenüber - tegenover
            nach - na + naar
            seit - sinds
            von - van
            zu - naar
            Beispiele: zinnen met voorzetsel 3e naamval

            Ich treffe mich mit (+3) meinen Freunden (mv). 

            Das habe ich von (+3) der Nachbarin (v) gehört. 

            Slide 8 - Slide

            1e naamval

            4e naamval
            3e naamval
            meewerkend voorwerp
            onderwerp
            lijdend voorwerp
            Vraag: 
            wie / wat + gezegde?
            Vraag: 
            wie / wat + gezegde + onderwerp?
            Vraag: aan/voor
            wie / wat + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

            Slide 9 - Drag question

            Zinsontleding: 1e, 4e, 3e naamval
            We hebben ook geleerd dat de persoonlijk voornaamwoorden in de 1e, 3e of 4e naamval kunnen staat, doordat ze in een bepaald zinsdeel staan:
            Voorbeelden naamvallen en zinsdelen:

            • Onderwerp (1e)  --> Ich schenke es ihm. (Ich = ow --> 1e naamval) 
            • Lijdend voorwerp (4e) --> Ich schenke es ihm. (es= lv --> 4e naamval)
            • Meewerkend voorwerp (3e) --> Ich schenke es ihm. (ihm = mwv --> 3e naamval)

            Slide 10 - Slide

            Grammatik: der- Gruppe und ein-Gruppe

            Slide 11 - Slide

            mannelijk
            vrouwelijk
            onzijdig
            meervoud
            nominativ (1e nv)
            der
            das
            die
            dativ (3e nv)
            akkusativ (4e nv)
            die
            Naamvallen : der-Gruppe
            dem
            dem
            der
            die
            den +n
            das
            die
            den

            Slide 12 - Drag question

            der-Gruppe
            M
            V
            O
            MV
            1e
            Der 
            die
            das
            die
            3e
            dem
            der
            dem
            den +-n
            4e
            den
            die
            das
            die
            der-Gruppe: bepaalde lidwoorden (de/het) , dies-, jed-, welch-,.....

            Slide 13 - Slide

            mannelijk
            vrouwelijk
            onzijdig
            meervoud
            nominativ (1e)
            ein
            ein
            keine
            dativ (3e)
            akkusativ (4e)
            eine
            Naamvallen : ein-Gruppe
            einem
            einem
            einer
            eine
            keinen +n
            ein
            keine
            einen

            Slide 14 - Drag question

            ein-Gruppe
            Mnl
            Vrl
            Onz.
            MV. 
            1e
            ein
            eine
            ein
            keine
            3e
            einem
            einer
            einem
            keinen +-n
            4e
            einen
            eine
            ein
            keine
            ein-Gruppe: ein-, kein- *mein-, *dein-, *sein-, *ihr-, *unser- *euer-, *ihr-, *Ihr
                                     (*bezittelijk voornaamwoorden)

            Slide 15 - Slide

            1e naamval (Nominativ)
            Persoonlijk
            voornaamwoord
            Der- groep: de lidwoorden (de/het)
            Ein - groep: ein-, kein-, mein-, dein-, sein-, ihr-, unser, ihr-, Ihr-
            wie/wat + gezegde ?

            Slide 16 - Slide

            4e naamval (Akkusativ)
            Persoonlijk
            voornaamwoord
            Der- groep: de lidwoorden (de/het)
            Ein - groep: ein-, kein-, mein-, dein-, sein-, ihr-, unser, ihr-, Ihr-
            wie/wat + gezegde + onderwerp? =lv

            Slide 17 - Slide

            3e naamval (Dativ)
            Persoonlijk
            voornaamwoord
            Der- groep: de lidwoorden (de/het)
            Ein - groep: ein-, kein-, mein-, dein-, sein-, ihr-, unser, ihr-, Ihr-
            aan wie/wat + gezegde + onderwerp + lijdensvoord?=mwv

            Slide 18 - Slide

            Stappenplan naamvallen

            Slide 19 - Slide


            Hilfsmittel: Schema S.156

            • Ich finde (de) _________ Mann freundlich.

            • Ich gehe heute Abend zu (mijn) _____________ Freunden. 

            • (De) _____________ Mann hat (zijn) ________ Frau schöne Blumen gekauft. 

            • Kommst du auch aus (de) _________ kleinen Dorf?

            Slide 20 - Slide

            Er bekam ein Kompliment von (zijn).... Lehrerin.
            S.156
            A
            sein
            B
            seiner
            C
            seinem
            D
            seine

            Slide 21 - Quiz

            (Mijn)……… Sonnenbrille (v) hat 80 Euro gekostet.
            S.156
            A
            Meine
            B
            Meiner
            C
            Meine
            D
            Meinem

            Slide 22 - Quiz

            Ich habe dich mit (de)... Hund (m) gesehen.
            S.156
            A
            dem
            B
            der
            C
            den
            D
            die

            Slide 23 - Quiz

            Er bringt (zijn)……… Vater (m) nie ein Geschenk mit.
            S.156
            A
            sein
            B
            seinem
            C
            seinen
            D
            seiner

            Slide 24 - Quiz

            Das Buch ist für (de)..... Mann.
            S.156
            A
            der
            B
            den
            C
            das
            D
            dem

            Slide 25 - Quiz

            Hast du (de) ...... Junge gesehen?
            S.156
            A
            der
            B
            den
            C
            dem
            D
            die

            Slide 26 - Quiz

            Er hat was gegen (haar) .....Vorschlag (m).
            S.156
            A
            ihr
            B
            ihre
            C
            ihres
            D
            ihren

            Slide 27 - Quiz

            der-groep & ein-groep
            Hilfsmittel: Schema S.156

            • Ich finde (de) _________ Mann freundlich.

            • Ich gehe heute Abend zu (mijn) _____________ Freunden. 

            • (De) _____________ Mann hat (zijn) ________ Frau schöne Blumen gekauft. 

            • Ohne (zijn) _______ Hilfe klappt es nicht!

            Slide 28 - Slide

            Wiederholung: der-groep & ein-groep
            • Machen: Wiederholung 4 (S.132) Aufgabe 1 - 9.  (weektaak deze week)
            • Zeit: 2 Stunden
            • Ergebnis: die Aufgaben werden kontrolliert und am Dienstag besprochen
            • Hilfsmittel: Schema auf S. 156 & stappenplan
            • Klaar = 
            1. Leren Toets Wortschatz und Grammatik K4 (Veranstaltungen)
            2.  K4 Slim stampen achterstanden bijwerken A, B, C, D, E, H (alle onderdelen 90% of >)


                        
            schwierig = instructietafel bij docent

            Slide 29 - Slide

            Nächste Stunde
            Toets V3duH4 Kapitel 4 Veranstaltungen

            Besprechen: Wiederholung 4


              Blijf op je plek tot de leswisseling. 
              Schuif je stoel aan en zorg dat je het lokaal netjes en rustig verlaat. 

              Slide 30 - Slide