H1 Formatief kennisexamen

Formatief kennisexamen
2024
tijdvak 1
45 minuten
Aardrijkskunde
Dit kennisexamen bestaat uit 30 vragen. 
1 / 32
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4,5

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Formatief kennisexamen
2024
tijdvak 1
45 minuten
Aardrijkskunde
Dit kennisexamen bestaat uit 30 vragen. 

Slide 1 - Slide

Welke definitie past bij letter B?
A
Binnenkern
B
Asthenosfeer
C
Lithosfeer
D
Binnenmantel

Slide 2 - Quiz

Wat is het bewijs van de theorie van de platentektoniek ?

Slide 3 - Open question

Wie of wat is Pangea?
A
De grootste vulkaan van Indonesië.
B
De naam van de Duitse geoloog die de continentverschuiving op het spoor kwam.
C
Een supercontinent dat ongeveer 225 miljoen jaar geleden bestond.
D
De wetenschappelijke naam voor het verdwenen oercontinent Atlantis.

Slide 4 - Quiz

Wat is de naam van het begrip dat ervan uitgaat dat processen en verschijnselen in het geologische verleden net zo plaatsvonden als tegenwoordig
A
viscositeit
B
actualiteitsbeginsel
C
geologische tijdschaal
D
paleomagnetisme

Slide 5 - Quiz

Hoe noem je de reliëfvorm die bij mid-oceanische ruggen ontstaat?
A
bergen
B
vlaktes
C
heuvels
D
plateaus

Slide 6 - Quiz

Welke stelling is goed?
A
Vlak bij een mid-oceanische rug is de aardplaat het jongste.
B
Mid-oceanische ruggen liggen op continenten.
C
Bij mid-oceanische ruggen bewegen aardplaten langs elkaar.
D
Midden in de mid-oceanische rug ligt een trog.

Slide 7 - Quiz

Geef in drie stappen uitleg over
de werking van de kracht die optreedt
bij cijfer 1 in de bron.

Slide 8 - Open question

Welk soort plaatbeweging treedt op bij
letter A in de bron?
A
convergente
B
divergente
C
transforme

Slide 9 - Quiz

Welk soort plaatbeweging treedt op bij
letter G in de bron?
A
convergente
B
divergente
C
transforme

Slide 10 - Quiz

Welk soort plaatbeweging treedt op bij
letter B in de bron?
A
convergente
B
divergente
C
transforme

Slide 11 - Quiz

Welke begrip past bij de bron?
A
riftvallei
B
subductie
C
plooiingsgebergte
D
breukgebergte

Slide 12 - Quiz

Welke begrip past bij de bron?
A
riftvallei
B
subductie
C
plooiingsgebergte
D
breukgebergte

Slide 13 - Quiz

Welke begrip past bij de bron?
A
riftvallei
B
subductie
C
plooiingsgebergte
D
breukgebergte

Slide 14 - Quiz

Bij welke letter in de bron komt
vulkanisme NIET voor?
A
A
B
B
C
C
D
E

Slide 15 - Quiz

Geef in drie stappen uitleg over wat er gebeurt als de divergente beweging in het gebied van bron doorgaat.

Slide 16 - Open question

Leg in vier stappen uit hoe de vulkaan Maui is ontstaan.

Slide 17 - Open question

Welke woorden moeten bij de gaten in de bron staan om de tekst compleet te maken?
Schrijf alle 3 woorden in je antwoord

Slide 18 - Open question

Welk type uitbarsting zie je in de bron?
A
Implosief
B
Intrusief
C
Effusief
D
Explosief

Slide 19 - Quiz

Wat is de vorm van de vulkaan in de bron?

A
Stratovulkaan
B
Schildvulkaan
C
Spleetvulkaan
D
Caldera vulkaan

Slide 20 - Quiz

Wat is de vorm van de vulkaan in de bron?
A
Spleetvulkaan
B
Schildvulkaan
C
Stratovulkaan
D
Caldera vulkaan

Slide 21 - Quiz

Hoe hoger de magnitude van een aardbeving, hoe meer slachtoffers er vallen.

Juist of onjuist?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 22 - Quiz

Op welk critetium is de schaal van Richter gebaseerd?
A
hoeveel schade is aangericht
B
hoeveel sclachtoffers er zijn
C
Hoe ver is het hypocentrum
D
hoeveel energie vrijkomt

Slide 23 - Quiz

Waardoor ontstaan er aan de oostkust van Japan aardbevingen?

Slide 24 - Open question

Verklaar waarom de golfhoogte van een tsunami bij de kust toeneemt.
Je uitleg moet een oorzaak-gevolgrelatie bevatten.

Slide 25 - Open question

Examen opdracht: Welke twee soorten plaatgrenzen komen voor bij Nieuw-Zeeland?
A
transforme
B
convergente
C
divergente

Slide 26 - Quiz

Verklaar aan de hand van de bron waarom het vulkanisme juist op het Noordereiland is geconcentreerd en niet op het Zuidereiland.
Je antwoord moet een oorzaak-gevolgrelatie bevatten.

Slide 27 - Open question

Verklaar welk type uitbarsting voorkomt
op het Noordereiland.
Je antwoord moet een oorzaak-gevolgrelatie bevatten.

Slide 28 - Open question

Welk vulkaantype komt het meeste voor op Nieuw-Zeeland?
A
Schildvulkaan
B
Stratovulkan
C
Spleetvulkaan
D
Caldera

Slide 29 - Quiz

In de nacht van 3 op 4 september 2010 deden zich in en om Christchurch een aantal aardbevingen voor met een magnitude tussen 7,1 en 7,4.
Het hypocentrum van deze aardbevingen lag vrij ondiep.
Leg uit waarom het hypocentrum ondiep lag.
Je uitleg moet een oorzaak-gevolgrelatie bevatten.

Slide 30 - Open question

Sluit het venster en klik op
Toets inleveren


Je hebt nu de tijd om paragraaf 2.1 te lezen

Slide 31 - Slide

Les 4: Formatief kennisexamen (1)

Slide 32 - Slide