19/11 2.4 Schrijven en formuleren, inversie en woordkeuze

2.4 Schrijven en formuleren
Standaard zinsvolgorde en inversie
1 / 49
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

2.4 Schrijven en formuleren
Standaard zinsvolgorde en inversie

Slide 1 - Slide

Planning
  • Lesdoel
  • Korte activiteit
  • Terugblik
  • Instructie- zelfstandig in stilte werken 
  • Verlengde instructie - in stilte werken 
  • Exitticket
  • Afsluiten (reflectie en feedback)

Slide 2 - Slide

ssSpelen met woorden: dilemma en argumenteren
Geef iedereen de kans om zelf na te denken en een keuze te maken: roep geen keuzes en redenen door de klas, maar doe je het in je hoofd.
  • Lees eerst het dilemma en probeer in je hoofd eeb keuze te maken en een reden voor jouw keuze (schrijf je antwoord eventueel even in je schrift op)
  • Na het dilemma kan in de volgende dia jouw keuze maken
  • Jouw reden (argument) schrijf je in de dia die daarna komt sheet.
  • Denk aan hoofdletters en leestekens.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

JE MAG ERGENS PAS WEG GAAN ALS IEMAND HET LETTERLIJK AAN JE VRAAGT -OF- ELKE KEER ALS JE LACHT WORDT ER 1 EURO VAN JE BANKREKENING AFGESCHREVEN


Slide 5 - Poll

JE MAG ERGENS PAS WEG GAAN ALS IEMAND HET LETTERLIJK AAN JE VRAAGT -OF- ELKE KEER ALS JE LACHT WORDT ER 1 EURO VAN JE BANKREKENING AFGESCHREVEN

Noteer 'vraagt' of 'euro': leg uit waarom

Slide 6 - Open question

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
  • kun je weer benoemen benoemen wat inversie is;
  • heb je geoefend met inversie en afwisseling  met werkwoorden in woordkeuze.


Blauw = kennen = kennis = leren
Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Letterlijk interview-
verslag
Woordelijk
interview-
verslag

Vragen en en antwoorden zo letterlijk mogelijk .

Antwoorden zijn gedeeltelijk in eigen woorden samengevat.

De vragen zijn weggelaten.

Passages zijn ter wille van de leesbaarheid ingekort.

Er staan lettelijke uitspraken van de geïnterviewde persoon in.

Onbelangrijke details zijn weggelaten.

Slide 9 - Drag question

Interviewverslag
Een voorbeeld van een informatieve tekst is een interviewverslag. Deze bestaat in twee soorten:

  1. Letterlijk interviewverslag - letterlijk weergegeven
  2.  Samenvattend interviewverslag - weergegeven als samenvatting

Slide 10 - Slide

Interviewverslag
Er zijn twee soorten verslagen:
• Een letterlijk interviewverslag. Daarin wissel je vraag en antwoord in de tekst af. De antwoorden staan in de directe rede, het zijn citaten.
Voorbeeld:
Wat ging er door je heen toen je won?
‘Het was alsof ik vleugels had, ik kon de hele wereld aan.’

• Een samenvattend interviewverslag. Daarin geef je de antwoorden van de geïnterviewde in eigen woorden weer. Soms neem je een citaat op.
Voorbeeld:
Bilal vertelt dat hij na afloop van de wedstrijd het gevoel had alles aan te kunnen, hij voelde een enorme power. Met glanzende ogen vertelt hij over de enorme prestatie. ‘Wist ik van tevoren dat ik me zo zou gaan voelen, man, ondenkbaar. Wat zoiets met je doet, ongekend.’ Bilal raakt er niet over uitgepraat.

Slide 11 - Slide

Citeren doe je zo...
Sleep jullie eigen antwoorden naar goed of fout
“Wie met de hand schrijft, leert daardoor onder andere sneller lezen: de
letters laten ‘diepere sporen’ in het geheugen achter.” (r. 123-126)
Wie met de hand schrijft, leert daardoor onder andere sneller lezen: de
letters laten ‘diepere sporen’ in het geheugen achter.
“Wie met ... het geheugen achter.” (regels 123-126)
“Wie met ...  geheugen achter.” (r. 123-126)
“Wie met ... geheugen achter.” (regels 123-126)
Wie met de hand schrijft, leert daardoor onder andere sneller lezen: de
letters laten ‘diepere sporen’ in het geheugen achter.
Wie met ... geheugen achter.
Wie met ... geheugen achter. (regels 123-126)

Slide 12 - Drag question

Citeren
Een citaat is een tekstgedeelte in de directe rede. Je noteert wat iemand letterlijk heeft gezegd. Gebruik interpunctie (leestekens) om duidelijk te maken dat het een citaat is en dat het niet jouw eigen woorden zijn. Er zijn vier manieren om te citeren:

• Anton buldert: ‘Dat heeft u mij helemaal niet horen zeggen!’
• ‘Dat,’ buldert Anton, ‘heeft u mij helemaal niet horen zeggen!’
• ‘Dat heeft u mij helemaal niet horen zeggen,’ buldert Anton.
• ‘Dat heeft u mij helemaal niet horen zeggen.’

Slide 13 - Slide

Nieuwe lesstof

Slide 14 - Slide

Begrippen
Standaard zinsdeelvolgorde
Volgorde in een zin die begint met het onderwerp en de persoonsvorm en waarna de andere zinsdelen volgen.

Inversie
Wanneer een zin begint met een ander zinsdeel dan het onderwerp en de persoonsvorm.


Slide 15 - Slide

Standaard zinsdeelvolgorde - inversie
Het Nederlands heeft een standaard zinsdeelvolgorde. Veel Nederlandse zinnen beginnen met het onderwerp en de persoonsvorm en pas daarna volgen de andere zinsdelen:
Ik wil nooit meer in mijn vakantie offline zijn!

Je kunt zinnen ook met een ander zinsdeel laten beginnen. Onderwerp en persoonsvorm wisselen dan van plaats. Dat heet inversie.
In mijn vakantie wil ik nooit meer offline zijn!
Nooit meer wil ik in mijn vakantie offline zijn!

Het zinsdeel dat voorop staat, krijgt nadruk. Door de zinsdeelvolgorde af te wisselen wordt je tekst levendiger.


Slide 16 - Slide

Woordkeuze in een interviewverslag
Een tekst leest prettiger als woorden niet te vaak herhaald worden. Voorkom dat je steeds de werkwoorden zeggen of vertellen in een interviewverslag gebruikt.

Tips om te variëren:
• Wissel af met werkwoorden die ongeveer hetzelfde betekenen als zeggen of vertellen.
‘Het is natuurlijk een eer dat ik gevraagd ben,’ vervolgt/antwoordt/licht Andrea toe.
• Gebruik af en toe werkwoorden die uitdrukken hóe iemand iets zegt.
‘Het is natuurlijk een eer dat ik gevraagd ben,’ mompelt/fluistert/buldert/schreeuwt Andrea.
• Gebruik ook eens werkwoorden die een handeling aanduiden.
‘Het is natuurlijk een eer dat ik gevraagd ben,’ knikt/schatert/knipoogt Andrea.


Slide 17 - Slide

Welke zinsopbouw?

Eet een tosti!
A
OPA
B
POA
C
APO
D
PA

Slide 18 - Quiz

Wat is de zinsopbouw?

In de herfstvakantie worden veel activiteiten voor jongeren georganiseerd.
A
OPA
B
APO
C
POA
D
PA

Slide 19 - Quiz

Welke zin is NIET goed
A
Omdat het al laat is, ik ga snel naar huis.
B
Omdat het al laat is, ga ik snel naar huis.
C
Ik ga snel naar huis, omdat het al laat is.
D
Ik ga snel naar huis, want het is al laat.

Slide 20 - Quiz

In Amsterdam gingen we 's avonds naar een voorstelling en waren we pas laat weer in Zwijndrecht.
A
Goed
B
Fout

Slide 21 - Quiz

Werk voor deze en de volgende les + huiswerk: Alvast aan het werk? 
  • je begrijpt de lesstof/theorie voldoende (je kunt het groene theorieblok uit je boek gebruiken als ondersteuning) 
  • je werkt in STILTE en je mag NIET PRATEN of OVERLEGGEN en geen vragen stellen
  • je bent echt aan het werk!
Pak je VIP en noteer:
Hoofdstuk 2, § 2.4 Schrijven en formuleren, opdracht 7, 9 en 10
+nakijken en verbeteren vorig huiswerk met een andere kleur!
Klaar = lezen in stilte
Wat niet af is = huiswerk

Slide 22 - Slide

Woordkeuze in een interviewverslag
Een tekst leest prettiger als woorden niet te vaak herhaald worden. Voorkom dat je steeds de werkwoorden zeggen of vertellen in een interviewverslag gebruikt.

Tips om te variëren:
• Wissel af met werkwoorden die ongeveer hetzelfde betekenen als zeggen of vertellen.
‘Het is natuurlijk een eer dat ik gevraagd ben,’ vervolgt/antwoordt/licht Andrea toe.

• Gebruik af en toe werkwoorden die uitdrukken hóe iemand iets zegt.
‘Het is natuurlijk een eer dat ik gevraagd ben,’ mompelt/fluistert/buldert/schreeuwt Andrea.

• Gebruik ook eens werkwoorden die een handeling aanduiden.
‘Het is natuurlijk een eer dat ik gevraagd ben,’ knikt/schatert/knipoogt Andrea.


Slide 23 - Slide

Inversie
Inversie betekent omkeren.

Onjuiste inversie = verkeerd omkeren ...van de persoonsvorm en het onderwerp van een zin.


Slide 24 - Slide

Inversie

Slide 25 - Slide

Onjuiste inversie

Vroeger benoemde het staatshoofd de informateur, maar gebeurt sinds 2012 door de Tweede Kamer
Verbeteren:
> zonder inversie:
Vroeger benoemde het staatshoofd de informateur, maar dat gebeurt sinds 2012 door de Tweede Kamer

> juiste inversie (zinsdeel)
Vroeger benoemde het staatshoofd de informateur, maar sinds 2012 gebeurt dat door de Tweede Kamer

Slide 26 - Slide

Foutieve inversie
Een foutieve inversie is een fout in de woordvolgorde van de zin. De volgorde is meestal onderwerp + persoonsvorm + de rest van de zin. Bij een foutieve inversie verwissel je het onderwerp en de persoonsvorm van plaats, terwijl dit niet zou moeten. 


Zaterdag gaan we vaak uit, maar kon ik vandaag niet mee vanwege een verjaardag. 

Slide 27 - Slide

FOUT:
Vorige week was hij ziek en zijn we daarom nog niet klaar met de opdracht.
                 a           p    o                   p     o       a
Ik heb haar geschreven, maar heeft ze nog niet gereageerd.
o   p      a                                               p        o    a

Na en en maar begint een nieuwe zin met dezelfde volgorde (dus: onderwerp/ persoonsvorm/ander zinsdeel), dus:
Vorige week was hij ziek en daarom zijn we nog niet klaar met de opdracht. (of: daarom zijn we ...)          a              p   o                           a         p     o
Ik heb haar geschreven, maar ze heeft nog niet gereageerd.
o    p    a                                                o    p         a

Slide 28 - Slide

Inversie mag alleen als..
- een zin vragend is > Maakt hij het niet te bont?
- een zin begint met een ander zinsdeel dan het onderwerp > Morgen ga ik naar de kapper.
- er een bijzin voor de (hoofd)zin staat >  Omdat ik ziek ben, ga ik naar huis.

Slide 29 - Slide

Gewone volgorde in een hoofdzin:
Onderwerp persoonsvorm iets anders  (OPA)

Jan  loopt naar school
Ik werk elke dag

Slide 30 - Slide

Zin met inversie (apo)
Als de zin met iets anders dan het onderwerp begint, bijvoorbeeld de tijd of de plaats:
Anders persoonsvorm onderwerp

Morgen ga ik voetballen
Om vijf uur kom ik 

Slide 31 - Slide

Maak zelf een goede zin met de volgende woorden: wij naar het werk elke dag gaan

Slide 32 - Open question

Goede zinnen
Wij gaan elke dag naar het werk.
Elke dag gaan wij naar ons werk.



Slide 33 - Slide

Maak zelf TWEE goede zinnen met de volgende woorden:
Jan elke avond kijken wil televisie

Slide 34 - Open question

Welke zinsopbouw?

Is hij jarig?
A
OPA
B
APO
C
POA
D
PA

Slide 35 - Quiz

Inversie of niet?

Op zondag maken mijn ouders een rondje in de cabrio.
A
Inversie
B
Geen inversie

Slide 36 - Quiz

Morgen gaat hij naar Limburg.
A
inversie
B
geen inversie

Slide 37 - Quiz

Gaat hij dan 's zondags wel naar de kerk?
A
inversie
B
geen inversie

Slide 38 - Quiz

Ik denk het niet.
A
inversie
B
geen inversie

Slide 39 - Quiz

Waar gaat het vaak mis?

Bij samengestelde zinnen. Dan is er sprake van een onjuiste inversie.


Bepaal bij de volgende zinnen 
A: of er sprake is van inversie
B: of het mag
C: hoe je het op kunt lossen wanneer het niet mag.

Slide 40 - Slide

Vanochtend stapte hij in de douche en waste hij zich daarna snel.

Benoem juiste inversie of foutieve inversie: (foute deel benoemen)
Verbeter daarna de zin.

Slide 41 - Open question

Hij poetste zijn tanden en kleedde hij zich aan.

Benoem juiste inversie: (deel benoemen) en/of foutieve inversie: (deel benoemen)
Verbeter daarna de zin.

Slide 42 - Open question

Zijn moeder maakte het ontbijt, maar hij lustte de pindakaas niet.

Benoem juiste inversie of foutieve inversie: (foute deel benoemen)
Verbeter daarna de zin.

Slide 43 - Open question

Werk voor deze les + huiswerk: 
    Pak je VIP en noteer:
    Hoofdstuk 2, § 2.4 Schrijven en formuleren, opdracht 7, 9 en 10
    +nakijken en verbeteren vorig huiswerk met een andere kleur!

    Verlengde instructie
    Hoofdstuk 2, § 2.4 Schrijven en formuleren, opdracht 7, 8 en 9
    +nakijken en verbeteren vorig huiswerk met een andere kleur!

    Klaar = in STILTE lezen
    Wat niet af is = huiswerk

    timer
    10:00

    Slide 44 - Slide

    Lesdoel:
    Aan het einde van deze les:
    • kun je weer benoemen benoemen wat inversie is;
    • heb je geoefend met inversie en afwisseling met werkwoorden in woordkeuze.


    Blauw = kennen = kennis = leren
    Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

    Slide 45 - Slide

    Zin met gewone volgorde
    Zin met inversie
    Gisteren ben ik gevallen
    Ik hou van pannenkoeken
    Patat vind ik niet lekker.
    Jan en Piet voetballen samen
    Over een week begint de vakantie

    Slide 46 - Drag question

    Ik kan benoemen wat inversie is.


    😒🙁😐🙂😃

    Slide 47 - Poll

    Reflectie:
    Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
    Wat kan nog iets beter? Wat ga je daarvoor doen?

    Slide 48 - Open question

    Feedback
    Wat vond je fijn/goed aan deze les?
    Wat zou je liever anders zien?

    Slide 49 - Open question