2.4 Schrijven - les 3

Welkom!
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom!

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Grammatica - zinsdelen
  • Schrijven 2.4
  • Fictie

Slide 2 - Slide

Grammatica zinsdelen
Enkelvoudige zin
Samengestelde zin

Slide 3 - Slide

Enkelvoudige zin
In een enkelvoudige zin staat altijd één persoonsvorm.
  • Hij scoort gemakkelijk.
  • Ik fiets graag.
  • Dromerig keek ik tijdens de les wiskunde uit het raam.

Slide 4 - Slide

Samengestelde zin
In een samengestelde zin staan meerdere persoonsvormen. Een samengestelde zin bestaat uit twee (of meer) enkelvoudige zinnen, bijvoorbeeld twee hoofdzinnen.
  • Ik fiets graag, maar mijn vriend gaat altijd met de auto.
  • Morgen vertrekken we naar Frankrijk, dus we zijn nu de koffers aan het pakken.
  • Natuurlijk begrijp ik het probleem, maar waarom heb je mijn hulp niet gevraagd?

Slide 5 - Slide

Grammatica zinsdelen
Nevenschikking
Onderschikking

Slide 6 - Slide

Nevenschikking
Een samengestelde zin van twee hoofdzinnen noemen we nevenschikking.
Tussen de twee hoofdzinnen in een nevenschikking staat een voegwoord: maar, want, en, of, dus.

Haal je het voegwoord weg, dan houd je twee correcte zinnen over.
Ik fiets graag (maar) mijn vriend gaat altijd met de auto.
Zin 1: Ik fiets graag.
Zin 2: Mijn vriend gaat altijd met de auto.

Slide 7 - Slide

Onderschikking
Bij onderschikking zijn er twee volgordes mogelijk:

1 hoofdzin + bijzin: 
Ik bel je, zodra ik thuis ben.

2 bijzin + hoofdzin: 
Zodra ik thuis ben, bel ik je.

Slide 8 - Slide

Oefenen (10 min.)
2.7 Grammatica zinsdelen
opdracht 1, 4, 8, 12

Slide 9 - Slide

2.4 Schrijven
  • Ik kan een interviewverslag schrijven.
  • Ik weet hoe ik moet citeren.
  • Ik kan gevarieerd schrijven.

Slide 10 - Slide

   Opdracht 6
Pak je  letterlijke interviewverslag (3 vragen aan Sinterklaas) erbij.

-Kies twee zinnen uit die je als citaat wilt behouden.
-Herschrijf je interview tot een samenvattend interviewverslag.

Slide 11 - Slide

Inversie
Het Nederlands heeft een standaard zinsdeelvolgorde. Veel Nederlandse zinnen beginnen met het onderwerp en de persoonsvorm en pas daarna volgen de andere zinsdelen: Ik wil nooit meer in mijn vakantie offline zijn!

Je kunt zinnen ook met een ander zinsdeel laten beginnen. Onderwerp en persoonsvorm wisselen dan van plaats. Dat heet inversie.
In mijn vakantie wil ik nooit meer offline zijn!
Nooit meer wil ik in mijn vakantie offline zijn!

Het zinsdeel dat voorop staat, krijgt nadruk. Door de zinsdeelvolgorde af te wisselen wordt je tekst levendiger.


Slide 12 - Slide

   Opdracht 7
Pak je samenvattend interview-verslag erbij.

-Onderstreep de inversies die je hebt toegepast?
-Geen inversie gevonden? Herschrijf twee zinnen door inversie toe te passen. Onderstreep deze zinnen.

Slide 13 - Slide

Woordkeuze
Een tekst leest prettiger als woorden niet te vaak herhaald worden. Voorkom dat je steeds de werkwoorden zeggen of vertellen in een interviewverslag gebruikt.


Tips om te variëren:
• Wissel af met werkwoorden die ongeveer hetzelfde betekenen als zeggen of vertellen.
‘Het is natuurlijk een eer dat ik gevraagd ben,’ vervolgt/antwoordt/licht Andrea toe.
• Gebruik af en toe werkwoorden die uitdrukken hóe iemand iets zegt.
‘Het is natuurlijk een eer dat ik gevraagd ben,’ mompelt/fluistert/buldert/schreeuwt Andrea.
• Gebruik ook eens werkwoorden die een handeling aanduiden.
‘Het is natuurlijk een eer dat ik gevraagd ben,’ knikt/schatert/knipoogt Andrea.

Slide 14 - Slide

   Opdracht 8
Pak je samenvattend interview-verslag erbij.

Herschrijf twee zinnen waarin je zeggen of vertellen hebt gebruikt. Gebruik bij je herschrijving andere werkwoorden.

Slide 15 - Slide

Samenvattend interviewverslag
-Lees het verslag van een klasgenoot met wie je niet hebt samengewerkt.
-Controleer op begrijpelijkheid, spelling en formulering.
-Verbeter je eigen tekst n.a.v. de feedback.

-> Lever je interviewverslag in via Magister-opdrachten
  

Slide 16 - Slide

Fictie
  • Ik kan uitleggen of een verhaal chronologisch verteld is.
  • Ik kan de kenmerken van een historische roman benoemen.

Slide 17 - Slide

Perspectief
De gebeurtenissen in een verhaal lees je altijd vanuit het standpunt/de ogen van iemand anders. Vaak is dit de hoofdpersoon, maar niet altijd. Het standpunt van vertellen heet het perspectief.

Er zijn verschillende perspectieven van waaruit een verhaal kan worden verteld.

Slide 18 - Slide

Perspectief
ik-perspectief: je leest het verhaal vanuit een personage dat vertelt vanuit de ik-vorm.

hij/zij-perspectief: je leest het verhaal van uit een personage dat vertelt vanuit de hij- of zij-vorm.

auctoriaal perspectief: er is een verteller die alles van iedereen weet, je leest het verhaal dus niet vanuit een personage uit het boek.

Slide 19 - Slide

Chronologie
Een verhaal heeft een bepaalde volgorde of opbouw. Sommige verhalen hebben een chronologische volgorde: de schrijver vertelt het verhaal in de volgorde waarin de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden.

Soms begint een schrijver zijn verhaal midden in de gebeurtenissen. Pas later vertelt hij wat er allemaal daarvoor is gebeurd. Het verhaal is dan niet-chronologisch opgebouwd.

Slide 20 - Slide

Historische roman
Elk verhaal speelt zich af in een bepaalde tijd: in de toekomst, in het heden, enkele jaren geleden of bijvoorbeeld in de middeleeuwen. Soms is het niet meteen duidelijk, maar kun je het afleiden uit bijzonderheden in het verhaal.

Een historische roman bevat een verhaal dat zich in het verleden afspeelt. Vaak gaat het om echte gebeurtenissen of personen uit die tijd.

Slide 21 - Slide

Samen lezen

Dertiendagh
blz 84 t/m 86

Slide 22 - Slide

Vragen
  1. In welke tijd speelt het verhaal zich ongeveer af?
  2. Waar speelt het eerste gedeelte van tekst 1 zich af?
  3. Van welk perspectief is hier sprake? 

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide