Les 6.1 Herhaling Gram-5.1 en 5.2

Les 6.1 Leesteken en tekens bij woorden
1 / 49
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Les 6.1 Leesteken en tekens bij woorden

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Wat gaan we doen?
- bespreken theorie Grammatica hfdst. 5.1 en 5.2 (herh. lrjr 1)

Huiswerk:
- inschrijven examen ELO
- terugkoppeling p.5
- Grammatica hoofdstuk 5 af!

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Grammatica hfdst. 5

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Waarom zijn leestekens belangrijk?
  • Zonder leestekens kan een tekst slecht leesbaar zijn
  • Zonder leestekens kan een zin verkeerd begrepen worden

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeld zonder leestekens
afgelopen zaterdag is sinterklaas weer veilig in het land aangekomen ieder jaar heeft de goedheiligman problemen om naar nederland te komen maar ieder jaar komt alles toch weer goed daar ben ik erg blij mee want ik wil nog steeds graag mijn schoen zetten toen ik nog klein was mocht ik ook mijn schoen zetten ik zong dan altijd een sinterklaasliedje deed jij dat vroeger ook





Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Afgelopen zaterdag is ....... weer veilig in het land aangekomen.
A
Sinterklaas
B
sinterklaas

Slide 6 - Quiz

Als de heilige persoon (Sint Nicolaas) of de mythe die we kinderen laten geloven daarvan bedoeld wordt, schrijf je sinterklaas met een hoofdletter.

Als de term als metafoor wordt gebruikt  ('de minister van Financiën speelt voor sinterklaas') of de personen worden bedoeld zijn die de rol van de heilige figuur spelen, is sinterklaas met een kleine letter. Het is dan een soortnaam.
Tijdens de wedstrijd speelde de scheidsrechter voor ...... door een simpele strafschop toe te kennen.
A
Sinterklaas
B
sinterklaas

Slide 7 - Quiz

Sinterklaas heeft de waarde van eigennaam als het verwijst naar de heilige Sint-Nicolaas, de bisschop van Myra, of naar de figuur waarvan men kinderen doet geloven dat het de personificatie van die heilige is. In dat geval wordt Sinterklaas met een hoofdletter geschreven. Ook de verkorte benaming de Sint kan als eigennaam opgevat worden.
Neem de zin over en zet op de juiste plekken hoofdletters.

ieder jaar heeft de goedheiligman problemen om naar nederland te komen

Slide 8 - Open question

This item has no instructions

Vergroot de leesbaarheid: waar zet je een komma in deze in?

Ieder jaar heeft de goedheiligman problemen om naar Nederland te komen maar ieder jaar komt alles toch weer goed.
A
... komen, maar ...
B
... maar, ieder ...
C
geen komma

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Vergroot de leesbaarheid: waar zet je een komma in deze in?

Daar ben ik erg blij mee want ik wil nog steeds graag mijn schoen zetten.
A
... mee, want ...
B
... want, ik ...
C
geen komma

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Vergroot de leesbaarheid: waar zet je een komma in deze in?

Toen ik nog klein was mocht ik ook mijn schoen zetten.
A
... klein, was ...
B
... was, mocht ...
C
... mocht, ik ...
D
geen komma

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Resultaat: juiste leestekens en spelling
Afgelopen zaterdag is Sinterklaas weer veilig in het land aangekomen. Ieder jaar heeft de goedheiligman problemen om naar Nederland te komen, maar ieder jaar komt alles toch weer goed. Daar ben ik erg blij mee, want ik wil nog steeds graag mijn schoen zetten.
Toen ik nog klein was, mocht ik ook mijn schoen zetten. Ik zong
dan altijd een sinterklaasliedje. Deed jij dat vroeger ook?

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Doel van deze les
Aan het eind van de les kun je in eigen woorden aangeven wanneer je welk leesteken gebruikt.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

LEESTEKENS
- aan het eind van een zin
- aan het eind van een vraagzin
- aan het eind van een zin met extra nadruk
- tussen twee persoonsvormen / tussen delen van een opsomming / na een naam of uitroep aan het begin van een zin / vóór verbindingswoorden
PUNT
VRAAGTEKEN
UITROEPTEKEN
KOMMA

Slide 14 - Drag question

This item has no instructions

Punt
  • aan het eind van de zin
  • soms bij afkortingen
  • niet na afkortingen van maten en gewichten
Dus:
  • We berekenen geen bezorgkosten.
  • We sturen het pakket z.s.m. op.
  • Maar: Is het bedrag inclusief btw? 3 m (meter), 10 kg (kilogram)


Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Vraagteken
Na een vraag, komt een vraagteken.

Hoe hard mag je hier rijden?

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Uitroepteken
  • Bij een bevel:       Hou daar onmiddellijk mee op!
  • Bij een uitroep:   Dat is belachelijk!





Let op! Als je teveel uitroeptekens in een tekst zet, komt het schreeuwerig over.

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Mag ik dat zeggen
Ja dat mag ik zeggen
A
Mag ik dat zeggen? Ja, dat mag ik zeggen!
B
Mag ik dat zeggen! Ja, dat mag ik zeggen!
C
Mag ik dat zeggen. Ja, dat mag ik zeggen.
D
Mag ik dat zeggen? Ja, dat mag ik zeggen.

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

(zin van een reclameposter)

Geef jezelf nu op voor de sportdag
A
Geef jezelf nu op voor de sportdag?
B
Geef jezelf nu op voor de sportdag.
C
Geef jezelf nu op voor de sportdag!
D
Geef jezelf nu op voor de sportdag!.

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Komma
  • in op­so­m­min­genVoor deze saus heb je uien, kno­flook, to­maten en       olij­folie nodig.
  • tussen twee werkwoorden (persoonsvormen) die niet bij elkaar horen: Als we je roep­en, mag je binnen­ko­men.
  • voor en/of na een aans­prek­ing of een tussen­werpsel: Joey, help je die mev­rouw even?  en ook    Nou, ik weet het niet, Jacco.
  • tussen hoofd- en bijz­inDe hard­loop­wed­strijd gaat niet door, om­d­at er nood­weer voor­speld is.

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Komma 
Ook zorgt de komma voor rust en verschil in toonhoogte:
• Ik was het niet het was volgens mij Joris die jongen die       gisteren ook mee voetbalde.
• Ik was het niet, het was volgens mij Joris, die jongen die  gisteren ook mee voetbalde.



Tip: lees een tekst aan jezelf voor, zodat je zelf ook hoort waar eventueel een komma moet staan

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

oma kunt u mij de stroop aangeven
A
Oma? Kunt u mij de stroop aangeven?
B
Oma. Kunt u mij de stroop aangeven?
C
Oma, kunt u mij de stroop aangeven.
D
Oma, kunt u mij de stroop aangeven?

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Dubbele punt
  • na een aankondi­ging van een op­so­m­ming : Dit zijn de na­men van de stu­den­ten die zijn in­geloot: El­len, Wouter, Amina, Bruce en Peter.
  • om een citaat aan te kondi­gen : De train­er riep: ‘Kom op, vol­houden!’
  • voor een uitleg: Zo laad je de accu op: ...


Zet geen dubbele punt in een doorlopende zin met een opsomming:
          "Ik heb samengewerkt met Chantal, Abdi, Sven en Theo."
     "De maaltijd morgen bestaat uit rijst, kip, sperziebonen en salade."

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Puntkomma
Om zinnen te verbinden die bij elkaar horen of die bijna hetzelfde zeggen:

Het is vijf uur; we stop­pen er­mee.

De reis naar Parijs duurde erg lang; we waren bijna de hele dag onderweg.


Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Aanhalingstekens
  • bij een citaat : Li­anne verzocht: ‘Wil iedereen zijn mo­biel uitz­etten?’
  • als je een woord iron­isch bedoelt: Echt ‘knap’ dat je een twee hebt.
  • als het om het woord of de groep woorden zelf gaat: ‘Fa­ci­liter­en’ betek­ent: iets mo­gelijk maken.

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

wat heerlijk zeg het regent pijpenstelen
A
Wat "heerlijk" zeg. Het regent pijpenstelen.
B
Wat "heerlijk" zeg, het regent pijpenstelen.
C
Wat heerlijk zeg; het regent pijpenstelen.
D
Wat heerlijk zeg, het regent pijpenstelen.

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

je kunt twee dingen doen wel of niet leren voor je examen
A
Je kunt twee dingen doen: "Wel of niet leren voor je examen."
B
Je kunt twee dingen doen; wel of niet leren voor je examen.
C
Je kunt twee dingen doen: wel of niet leren voor je examen.
D
Je kunt twee dingen doen. Wel of niet leren voor je examen.

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Maak 6 weken de dagopgaven van BeterSpellen
(via NuN of rechtstreeks via app)

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Weektaken
  • Maak de oefentoets van Grammatica hoofdstuk 5
       kijk welke onderdelen je goed beheerst en welke (nog) niet

  • Beter Spellen dagopgaven maken

  • Introductievragen boekenopdracht invullen
  • Verder werken aan weektaken volgende week / Vrij lezen

timer
30:00

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

vragen
VRAGEN? 

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

Heb je een apostrof nodig in 'Bas zusje'?
A
Ja
B
Nee

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions

Kies de juiste spelling: met of zonder apostrof.
A
cadeau's
B
cadeaus

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Trema?
financieel
A
ja
B
nee

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions

Trema?
poeziealbum
A
ja
B
nee

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions

Wat is goed?
A
ruine
B
ruïne

Slide 39 - Quiz

This item has no instructions

Slide 40 - Slide

This item has no instructions

Wat is juist geschreven?
A
dominee
B
dominé
C
dominéé

Slide 41 - Quiz

This item has no instructions

Wat is juist geschreven?
A
kip met sate
B
kip met saté

Slide 42 - Quiz

This item has no instructions

Wat is juist geschreven?
A
café
B
cafee
C
cavé

Slide 43 - Quiz

This item has no instructions

Slide 44 - Slide

This item has no instructions

Waar is het weglatingsstreepje correct gebruikt?
A
wintertrui en winterjas
B
winter-trui en -jas
C
wintertrui en -jas

Slide 45 - Quiz

This item has no instructions

Waar is het weglatingsstreepje correct gebruikt?
A
binnen en buitenkant
B
binnen- en buitenkant
C
binnen en -buitenkant

Slide 46 - Quiz

This item has no instructions

Waar is het weglatingsstreepje correct gebruikt?
A
voor- en nadelen
B
voor en na-delen
C
voor en -nadelen
D
voor en nadelen

Slide 47 - Quiz

This item has no instructions

Waar is het weglatingsstreepje correct gebruikt?
A
in voor- en tegenspoed
B
bestuurs- en strafrecht
C
in voorspoed en tegen-
D
straf- en bestuursrecht

Slide 48 - Quiz

This item has no instructions

vragen
VRAGEN? 

Slide 49 - Slide

This item has no instructions