Thema 7 Herhaling

• Nederlands
• Basisschool
• Groep 8

Herhalen

- Oefenen voor de toets

- Inhoudswoorden

- Samentrekkingen

Inhoudswoorden

werkwoorden = ww

zelfstandig naamwoord = zn

bijvoeglijk naamwoord = bn

bijwoord = bw

Hoe vind ik die?

Zelfstandig naamwoord 

De lynx bevindt zich vooral in uitgestrekte gebieden, zoals in Scandinavië.

Wat zijn de zelfstandige naamwoorden in deze zin?

1. Lynx , uitgestrekte Scandinavië
2. Lynx en Scandinavië
3. Scandinavië
4. Lynx, gebieden, Scandinavië

De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het zelfstandig naamwoord?

1. slimme
2. leerling
3. snapt
4. de

bijvoeglijk naamwoord

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Je weet door een bijvoeglijk naamwoord meer over het zelfstandig naamwoord.

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?

Het ijzeren hek is net nieuw

1. ijzeren
2. hek
3. net
4. nieuw

Vul in: Welke bijvoeglijk naamwoorden zijn allemaal goed?
De .... jongen heeft een ..... jas aan en woont in een .... huis

1. aardig, rode, groot
2. aardige, rood, groot
3. aardige, rode, grote
4. aardige, rode, groot

Bijwoorden

Kunnen iets zeggen over:

• een bijvoeglijk naamwoord: Er liggen erg zieke mensen in een ziekenhuis.
• een werkwoord: De scooter rijdt hard.
  
• een ander bijwoord: Hij heeft zijn test bijzonder slecht gemaakt.
  

Ma reist iedere dag snel naar haar werk met de bus en trein.
Wat is het BW?

1. Iedere
2. Snel
3. Trein
4. Bus

De wind blaast ijzig over de kale vlakte.
Wat is het BW?

1. kale
2. vlakte
3. ijzig
4. blaast

Samentrekking

In een zin mag je soms bepaalde woorden of een deel van een woord weglaten. Het gaat dan om woorden of delen daarvan 

die je anders letterlijk zou herhalen.

- weglatingsstreepje (voor- en nagesprek)

- woord in woordgroepen weglaten ( Grote kinderen en kleine kinderen)

- samengestelde zinnen, zinsdelen weglaten. (Ik eet een appel en ik eet een banaan.)

Het voorgesprek en nagesprek gingen erg goed

Ik eet een appel en ik eet een banaan.

Het publiek klapt hard en het publiek juicht hard na de voorstelling.

Wat is de goede vorm van de persoonsvorm?

De klas .. op schoolreisje

1. gaat
2. gaan

De hulpouders .. ook mee

Een drietal meisjes .. wagenziek

1. is
2. zijn

Een hoop snoeppapier .. in de bus op de grond.

1. liggen
2. ligt

De brandweer .. in het huisa

1. arriveert
2. arriveren