Spaans M1E - week 1 en 2

Welke kleuren zitten in de
Spaanse vlag?

A
Blauw en geel
B
Wit en blauw
C
Geel en rood
1 / 42
next
Slide 1: Quiz
SpaansMBOStudiejaar 1

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welke kleuren zitten in de
Spaanse vlag?

A
Blauw en geel
B
Wit en blauw
C
Geel en rood

Slide 1 - Quiz

Rojo y amarillo

Slide 2 - Slide

Wat is een typisch Spaans gerecht?

A
Paella
B
Mortadella
C
Pastel de Nata

Slide 3 - Quiz

Wat is de hoofdstad van Spanje?
A
Madrid
B
Valencia
C
Barcelona

Slide 4 - Quiz

Wat is GEEN buurland van Spanje?

A
Frankrijk
B
Marokko
C
Italië

Slide 5 - Quiz

Wat was vroeger de Spaanse munt?

A
Lire
B
Escudo
C
Peseta

Slide 6 - Quiz

Hoe heet de koning van Spanje?

A
Juan Carlos
B
Felipe
C
Romeo

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Slide

Wat is een siesta?

A
een typische wijn
B
een nationaal feest
C
een middagdutje

Slide 9 - Quiz

Wat is geen Spaans drankje?

A
limoncello
B
cuarenta y tres
C
tinto de verano

Slide 10 - Quiz

Hoe zeg je goedemorgen in het Spaans?
A
buongiorno
B
buena mañana
C
buenos días

Slide 11 - Quiz

Wat zijn castagnetten?
A
een Spaans muziekinstrument
B
speciale schoenen voor een dans
C
een wapen

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Slide

Wat is geen typische Spaanse
dans?

A
tango
B
paso doble
C
flamenco

Slide 14 - Quiz

Hoeveel keer groter is Spanje van Nederland?
A
6x
B
12x
C
16x

Slide 15 - Quiz

Welk automerk komt uit Spanje?
A
Mercedes
B
SEAT
C
Alfa Romeo

Slide 16 - Quiz

Wat is gazpacho?
A
een tapa
B
een visgerecht
C
een soep

Slide 17 - Quiz

Hoe heet een mousserende wijn
die uit Spanje komt?

A
champagne
B
prosecco
C
cava

Slide 18 - Quiz

In welk land wordt geen Spaans gesproken?
A
Brazilië
B
Honduras
C
Panamá

Slide 19 - Quiz

De landen hieronder genoemd spreken Spaans als officiële taal:
 Mexico, Colombia, Spanje, Argentinië, Peru, Venezuela, Chili, Guatemala, Ecuador, Cuba, Bolivia, Dominicaanse Republiek, Honduras, Paraguay, El Salvador, Nicaragua, Costa Rica, Puerto Rico, Uruguay, Panama en Equatoriaal-Guinea.

Slide 20 - Slide

Wat zijn pinchos?
A
Een stok bij het stierenvechten.
B
Varkenspoten die hangen in restaurants.
C
Hapjes, vaak op brood op een stokje.

Slide 21 - Quiz

Wat is de officiële taal van Spanje die we ook leren op school?
A
Castiliaans
B
Catalaans
C
Galicisch

Slide 22 - Quiz

De officiële talen van Spanje

Slide 23 - Slide

Wat is geen Spaanse gewoonte?
A
te laat komen
B
gezinnen met kinderen laat op straat
C
je baas met jij aanspreken

Slide 24 - Quiz

Wat is geen Spaans hotelketen?
A
NH Hotels
B
Paradores
C
ACCORhotels

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Slide

Opdrachten week 1
Maken:
Reader (pag 16-25)



Leren:
woordenlijst (pag 68)
SO1: 
donderdag 8 september 
(zie ook Teams)

Slide 27 - Slide

Programa de hoy
El alfabeto
Pronunciación (uitspraak)

Werkwoord SER
Werkwoorden TENER

Getallen t/m 20 


Slide 28 - Slide

Qué tal la memoria?
Hallo
Goedemorgen        
Hoe gaat het?     
Goed              
Ik ben ... 
Ik heet ...
Dankjewel
Dag 

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Video

Palabras del video 

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Video

Slide 33 - Slide

el abecedario
c + a, o, u = K (cacao, Colombia, Cuba)
c + i, e       = TH (of S in Latijns-Amerika) (centímetro, cinco)
ch               = tsj (macho, cha-cha-cha) 
g + a, o, u = G (gamba, golf, Guatemala)
g+ i, e        = CH / harde G  (Gibraltar, general)
gue / gui  = G (de U spreek je niet uit: guerrilla, guitarra)
h                  = - (wordt niet uitgesproken: hola, hotel)
i                   = ie (sí)
j                   = CH / harde G  (jefe)


Slide 34 - Slide

el abecedario
ll    = J (Mallorca)
ñ    = NJ (oranje > España)
qu = K (queso) Na de q komt altijd een u!
r     = rollend
rr    = sterk rollend
u    = OE (Uruguay)
v     = B (Barcelona, Valencia)
y     = J  (Uruguay)  > Let op, behalve het woord "y", dat spreek je uit als  "ie".
z     = TH (of S in Latijns-Amerika) (zumba)



Slide 35 - Slide

Luister naar de woorden van de docent en schrijf op: 

Slide 36 - Slide

Naam spellen..
¿Cómo se escribe tu nombre? 
[koomo se eskriebe toe nombre?] 

Se escribe ... 
[se eskriebe....]

Slide 37 - Slide

Ser (zijn)
ik
yo
soy
jij
eres
hij / zij / u
él / ella / usted
es
wij
nosotros
somos
jullie
vosotros
sois
zij / u (mv)
ellos / ustedes
son

Slide 38 - Slide

SER
Soy Anna = ik ben Anna
Soy de Holanda = ik kom uit Nederland 
Soy estudiante = ik ben student 

Slide 39 - Slide

Tener (hebben)
yo
tengo
tienes
él, ella, usted
tiene
nosotros
tenemos
vosotros
tenéis
ellos, ustedes
tienen

Slide 40 - Slide

TENER
Hebben
Tengo un hermano = ik heb een broer 
La casa tiene un jardín = het huis heeft een tuin 

Leeftijd
Tengo 16 años = ik ben 16 jaar 

Slide 41 - Slide

Los números
11 = Once
12 = Doce
13 = Trece
14 = Catorce
15 = Quince
16 = Dieciseis
17 = Diecisiete
18 = Dieciocho
19 = Diecinueve
20 = Veinte

Slide 42 - Slide