Leestekens

Leestekens en apostrof
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Leestekens en apostrof

Slide 1 - Slide

Wat weet je al over leestekens?
  • Wanneer je hoofdletters en kleine letters gebruikt;
  • Wanneer je een punt, vraagteken en uitroepteken gebruikt;
  • Wanneer je een dubbele punt gebruikt; 
  • Wanneer je een komma gebruikt.


Slide 2 - Slide

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
december
B
December

Slide 3 - Quiz

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
Kerstcadeau
B
kerstcadeau

Slide 4 - Quiz

Hoofdletter of een hoofdletter?
A
Ameland
B
ameland

Slide 5 - Quiz

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
Achtstegroepers Huilen Niet
B
Achtstegroepers huilen niet

Slide 6 - Quiz

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
Pasen
B
pasen

Slide 7 - Quiz

komma
A
Toen ze thuis kwam, zag ze dat de lamp al brandde.
B
Toen ze thuis kwam zag ze dat de lamp al brandde.

Slide 8 - Quiz

komma
A
Ik hou van chocolade, dropjes, spekjes en koekjes.
B
Ik hou van chocolade dropjes spekjes en koekjes.
C
Ik hou van chocolade , dropjes, spekjes, en koekjes.
D
Ik hou van chocolade , dropjes spekjes en koekjes.

Slide 9 - Quiz

In welke zin staat de komma / staan de komma's op de juiste plek?
A
Ik ben te laat omdat, ik me verslapen heb.
B
Ik lust graag ijs, chocola, chips, en taart.
C
Als ik tennis, voetbalt mijn broertje.
D
Peter wil jij de afwas doen?

Slide 10 - Quiz

Dubbele punt
Gebruik je voor een opsomming waarbij je een duidelijke rust hoort wanneer je de zin voorleest. 

We kregen drie maaltijden: ontbijt, lunch en diner. 
Gisteren aten we appeltaart, frietjes en een hamburger. 

Slide 11 - Slide

Dubbele punt
Gebruik óók een dubbele punt voor een gedachte. 
Ik dacht: dit kan weleens lang duren.

Of voor een citaat.
Hij zei: 'We sluiten om zes uur.'

Of voor een uitleg.
We kwamen te laat: de trein was al weg.
Het werd iedereen duidelijk: die brug zou er voorlopig niet komen. 

Slide 12 - Slide

Hij zei morgen ben ik vrij

Slide 13 - Open question

Hij dacht het is bijna vakantie

Slide 14 - Open question

Aan de slag
Maak van paragraaf 9.2 opdracht 14, 15 en 16.

Slide 15 - Slide


Slide 16 - Open question