H1L45 - 1THE - Woensdag - 2.8 Grammatica woordsoorten - bijvoeglijk naamwoord

Welkom 1THE : )


Planning van dit uur
  • Tien minuten stillezen 
  • Uitleg bijvoeglijk naamwoord
  • Zelfstandig maken: opdracht 4 t/m 6 + 8 van 2.8 Grammatica woordsoorten


Aan het einde van deze les
  • heb je herhaald wat woordsoorten zijn;
  • weet je waarom woordsoorten benoemen op bouten en moeren sorteren lijkt;
  • heb je geleerd wat het bijvoeglijk naamwoord is. 

Nederlands
timer
10:00
Aankomende toetsen en opdrachten:
  • SO Spelling (dinsdag 17 december)
  • Repetitie H2 (toetsweek)
  • Fictie-opdracht 2 (vrijdag 7 februari)
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom 1THE : )


Planning van dit uur
  • Tien minuten stillezen 
  • Uitleg bijvoeglijk naamwoord
  • Zelfstandig maken: opdracht 4 t/m 6 + 8 van 2.8 Grammatica woordsoorten


Aan het einde van deze les
  • heb je herhaald wat woordsoorten zijn;
  • weet je waarom woordsoorten benoemen op bouten en moeren sorteren lijkt;
  • heb je geleerd wat het bijvoeglijk naamwoord is. 

Nederlands
timer
10:00
Aankomende toetsen en opdrachten:
  • SO Spelling (dinsdag 17 december)
  • Repetitie H2 (toetsweek)
  • Fictie-opdracht 2 (vrijdag 7 februari)

Slide 1 - Slide

Bouten en moeren

Slide 2 - Slide

Bouten en moeren
werkwoord
huilen
denken
zijn
worden
zelfstandig naamwoord
Amsterdam
hoofd
H&M
vriendin
...
...
...
...
...
...
...

Slide 3 - Slide

Bouten en moeren
werkwoord
huilen
denken
zijn
worden
zelfstandig naamwoord
Amsterdam
hoofd
H&M
vriendin
bijvoeglijk naamwoord
leuk
nieuw
vervelend
gouden
voorzetsel
achter
in
terwijl
aan
...
...
...
...
...

Slide 4 - Slide

Bouten en moeren
Woordsoorten

Slide 5 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
  • zegt iets over een zelfstandig naamwoord
  • geeft extra informatie over het zelfstandig naamwoord
  • kan ervoor én erachter staan  

Het huis is groot. Het grote huis. 

Slide 6 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
  • zijn snelle auto / zijn auto is snel
  • het groene glas / het glas is groen
  • een Syrisch buurmeisje / het buurmeisje is Syrisch
  • de reusachtige villa / de villa is reusachtig
  • die mooie, rode broek / de broek is mooi en rood

Slide 7 - Slide

De volgende woordsoort is: het voorzetsel

Wat is het voorzetsel in deze zin:
'Gisterenavond liep de oudste jongen heel snel naar huis.'
A
oudste
B
heel
C
snel
D
naar

Slide 8 - Quiz

Voorzetsel
  • staat nooit alleen, hoort bij één of meer andere woorden

  • trucje:
    Zet het woord voor ... de kast of ... de vakantie

Slide 9 - Slide

Welk woord is een voorzetsel?
A
op
B
klein
C
tas
D
nooit

Slide 10 - Quiz

Welk woord is een voorzetsel?
A
naast
B
tijdens
C
met
D
want

Slide 11 - Quiz

Welk woord is GEEN voorzetsel?
A
achter
B
na
C
gedurende
D
wederom

Slide 12 - Quiz