Een voorzetsel staat vaak voor een zelfstandig naamwoord.
Voorzetsels
voor, achter, naast, in, op, door, over, uit, boven, onder, om, tegen, aan, binnen, buiten, langs, tijdens, sinds, bij, tot, zonder, met, behalve, naar, na, via, per, te, tegen, volgens…
Vaak kun je een voorzetsel herkennen door er …de kast achter te zetten. voor de kast, op de kast, achter de kast…
Of feest : tijdens het feest, tot het feest, zonder het feest…