Natuurlijk zijn de leerdoelen ook te vinden in de leerlijst!
Leerdoelen
Deze les:
- Uitleg over druk
- Uitleg over hoe druk te berekenen
- Voorbeeldopgaven samen maken
- werkboekvragen zelfstandig maken.
Slide 7 - Slide
Keuze Meerdere kracht
(lastig, goed luisteren en mee lezen!)
Stap 1: Ga naar paragraaf 6.4a.
Stap 2: Speel alleen dit
geluidsfragment af, lees mee en bekijk de plaatjes.
Stap 3: Maak de opdracht hierna in LessonUp.
Keuze 1 (zelfstandig)
Keuze 2 (klassikaal)
Stap 1: Doe mee met de uitleg van paragraaf 6.4a.
Stap 2: Maak samen de opdrachten in LessonUp.
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Video
00:20
hoe had de jongen zijn druk op het ijs kunnen verkleinen?
Slide 10 - Open question
Een T-rex en een vrouw op naaldhakken maken een wandeling op het strand. Wie zakt het diepste weg in het zand?
Leg je antwoord uit!
Slide 11 - Open question
§6.4 Druk
Hoewel de T-rex veel zwaarder is als de vrouw met naaldhakken zakt zij toch verder weg in het zand. Dit komt onderander door een verschil in:
Oppervlakte
Je krijgt het grootste effect als je een grote kracht op een klein oppervlakte laat werken.
Groot oppervlak = kleinere uitwerking
Klein oppervlak = grotere uitwerking
Slide 12 - Slide
Oppervlakte berekenen
Oppervlakte = lengte x breedte
A = l x b
Oppervlakte = pi x straal x straal
A = x r x r
π
straal
A = Oppervlakte
l = lengte
b = breedte
A = Oppervlakte
= pi (3,14)
r = straal
π
De eenheid van de oppervlakte is afhankelijk van de eenheid van lengte en breedte. Is lengte en breedte in cm dan is de oppervlakte cm2 is de lengte en breedte in m is de oppervlakte m2.
Rechthoek
Cirkel
Slide 13 - Slide
Voorbeeldopgave 5a:
Bereken de oppervlakte van de rechthoek.
timer
2:00
Slide 14 - Open question
Voorbeeldopgave 5b:
Bereken de oppervlakte van de cirkel.
Slide 15 - Open question
Voorbeeldopgave 5c:
Bereken de oppervlakte van de rechthoek
Slide 16 - Open question
Als je een kracht uitoefent op een oppervlakte is de uitwerking groot.
Als je een kracht uitoefent op een oppervlakte is de uitwerking klein.
Vul de woorden op de juiste plek in.
woorden:
groot
klein
Slide 17 - Drag question
Huiswerk
Maken en nakijken:
§6.4 opdr. 40 t/m 47
Maak een foto en lever hier foto's in van blz. 103 en 104.
Slide 18 - Open question
Huiswerk
Volgende week maandag
Maken en nakijken:
§6.4 opdr. 40 t/m 47
Slide 19 - Slide
6.4b - Druk
Benodigheden
- Werkboek
- Pen, potlood
- Rekenmachine
- Laptop
LessonUp:
JA!
Telefoons in de telefoontas!
Slide 20 - Slide
Entree opdracht
12 min - maken zelfstandig en in stilte dus geen overleg entreeopdracht
na 12 min opdracht inleveren bij docent.
klaar: in stilte doorlezen theorie 6.4. in insulea.
timer
12:00
Slide 21 - Slide
Zoek op in bijlage 1. Wat is het symbool van druk?
Tip: kijk in het groene gedeelte
Slide 22 - Open question
zoek op in bijlage boek. Wat is de formule van druk
Slide 23 - Open question
Hiernaast zie je een punaise. Je duwt er op met een kracht van 25 N. Het oppervlakte is 0,021 cm2. Om de druk te berekenen gebruik je de formule p = F / A. Laat met het stappenplan zien hoe groot de druk is.
Slide 24 - Open question
Bij welke spijker hoef je de minste kracht te leveren om hem in het hout te slaan.
A
B
A
Spijker A, door de punt heb je een klein oppervlakte waardoor de uitwerking van de kracht groter is.
B
Spijker A, door de punt heb je een groot oppervlak waardoor de uitwerking van de kracht kleiner is.
C
Spijker B, door de platte onderkant heb je een groot oppervlak en dus grotere uitwerking van de kracht.
D
Spijker B, door de platte onderkant heb je een klein oppervlak en dus een grotere uitwerking van de kracht.
Slide 25 - Quiz
Druk
A
B
Spijker A heeft een scherpe punt, dus een klein oppervlak. Hierdoor oefent hij een grote druk uit op de plank.
Druk = Verdeling van de kracht over het oppervlakte.
Weet je nog hoe je oppervlakte berekend?
Slide 26 - Slide
Druk berekenen:
druk = kracht : oppervlakte
Grootheid
Symbool
Eenheid
Afk.eenheid
Druk
p
Newton per vierkante centimeter
N/cm2
druk = p in N/cm2
kracht = F in N
Oppervlakte = A in cm2
Hoe groter de druk, hoe groter de gevolgen
Slide 27 - Slide
Grootheid
Symbool
Eenheid
Afk.eenheid
Druk
F
vierkante centimeter
Sleep de onderstaande woorden naar de juiste plek in de tabel.
p
kracht
cm2
N/cm2
Newton
Oppervlakte
N
Newton per vierkante centimeter
A
Slide 28 - Drag question
Voorbeeldvraag 6:
Luuk en Theo hebben beiden een massa van 80 kilogram, hierdoor hebben ze een gelijke zwaartekracht. Luuk heeft schoenen met een zooloppervlak van 120 cm2 en Theo heeft schoenen met een zooloppervlak van 140 cm2. Op een koude winteravond lopen Theo en Luuk samen door de sneeuw naar huis. Eén van de twee heeft meer moeite met het lopen door de sneeuw, omdat hij verder wegzakt. Wie zou dat zijn?
D: Wie zal er verder wegzakken in de sneeuw, Theo of Luuk? Verklaar je antwoord.
Slide 29 - Open question
Voorbeeldvraag 6:
Luuk en Theo hebben beiden een massa van 80 kilogram, hierdoor hebben ze een gelijke zwaartekracht. Luuk heeft schoenen met een zooloppervlak van 120 cm2 en Theo heeft schoenen met een zooloppervlak van 140 cm2. Op een koude winteravond lopen Theo en Luuk samen door de sneeuw naar huis. Eén van de twee heeft meer moeite met het lopen door de sneeuw, omdat hij verder wegzakt. Wie zou dat zijn?
A: Bereken de zwaartekracht op alleen Luuk en bereken de zwaartekracht op alleen Theo.
Slide 30 - Open question
Voorbeeldvraag 6:
Luuk en Theo hebben beiden een massa van 80 kilogram, hierdoor hebben ze een gelijke zwaartekracht. Luuk heeft schoenen met een zooloppervlak van 120 cm2 en Theo heeft schoenen met een zooloppervlak van 140 cm2. Op een koude winteravond lopen Theo en Luuk samen door de sneeuw naar huis. Eén van de twee heeft meer moeite met het lopen door de sneeuw, omdat hij verder wegzakt. Wie zou dat zijn?
C: Bereken de druk die Luuk uitoefent op zijn ondergrond.
Slide 31 - Open question
aan de slag
Maken opdrachten §6.4
Slide 32 - Slide
Huiswerk
Eerst volgende les:
Maken §6.4 opdracht 40 t/m 60
Slide 33 - Slide
Huiswerk
Maken en nakijken:
§6.4 opdr. 40 t/m 60
Maak een foto en lever hier foto's in van blz. 103 en 10