§3.3- Moleculaire stoffen

§3.3 Moleculaire stoffen
Leerdoelen:
9. De naam van een moleculaire stof afleiden uit de formule
10. De formule van een moleculaire stof afleiden uit de naam
11. Uitleggen hoe een atoombinding tot stand komt
12. Uitleggen wat wordt bedoeld met het begrip "covalentie"
13. De covalenties van atomen afleiden van het periodiek systeem
14. De structuurformule van een stof afleiden uit de formule en de covalenties.
1 / 18
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 18 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

§3.3 Moleculaire stoffen
Leerdoelen:
9. De naam van een moleculaire stof afleiden uit de formule
10. De formule van een moleculaire stof afleiden uit de naam
11. Uitleggen hoe een atoombinding tot stand komt
12. Uitleggen wat wordt bedoeld met het begrip "covalentie"
13. De covalenties van atomen afleiden van het periodiek systeem
14. De structuurformule van een stof afleiden uit de formule en de covalenties.

Slide 1 - Slide

Naamgeving van moleculen
Er zijn miljoenen verschillende moleculaire stoffen. Het is belangrijk om al deze stoffen te kunnen onderscheiden met een unieke naam.
De IUPAC heeft regels opgesteld om alle stoffen een systematische naam (=unieke naam) te kunnen geven.

Om de meest 'simpele' moleculaire stoffen te benoemen, moet je de naam van de niet-metaal atomen kennen en de voorvoegsels die het aantal atomen aangeven.

Slide 2 - Slide

Naamgeving van moleculen
Tabellen met voorvoegsels 
die je moet kennen:


Atomen waarvan je de naam uit je hoofd moet kennen voor de juiste naamgevingen:

Let op bij O en S. 

Slide 3 - Slide

Naamgeving van moleculen
Bijvoorbeeld de stof P2O5. Stappenplan:
1. je kijkt eerst naar de aanwezige atomen en schrijft de juiste naam in dezelfde volgorde op:   fosfor oxide 
2. je kijkt hoeveel atomen er van iedere soort er zijn: 
                     2 atomen P en 5 atomen O
3. Het aantal atomen schrijf je met het juiste voorvoegsel op:
                    difosforpentaoxide
4. Controle: het voorvoegsel "mono" helemaal vooraan, moet je weglaten. 

Slide 4 - Slide

Naamgeving van moleculen
Bijvoorbeeld de stof N2O4.
Wat is de systematische naam van deze stof?

Bijvoorbeeld de stof CO
Wat is de systematische naam van deze stof?

Opgave in het boek om dit te oefenen: 26 en 27
Je zou nu leerdoel 9 en 10 moeten beheersen.

Slide 5 - Slide

Vorming van atoombindingen
Een atoombinding is een sterke binding tussen 2 niet-metaal atomen.
De atoombinding wordt gevormd doordat één elektron van het ene atoom 'zich koppelt' met één elektron van een ander atoom.
Samen vormen ze dus een elektronenpaar.

Elektronen koppelen zich niet letterlijk om zo samen 1 deeltje te vormen. Het blijven 2 afzonderlijke elektronen maar ze blijven wel in elkaars buurt om de atoombinding te vormen.

Slide 6 - Slide

Vorming van atoombindingen
Laten we atoombinding schematisch uitleggen aan de hand van 
een voorbeeld: CH4

Allereerst kijk je naar de elektronen die zich in de BUITENSTE SCHIL bevinden (alleen de elektronen in de buitenste schil doen mee aan de atoombinding). 
Koolstof, C, heeft in totaal 6 elektronen (atoomnummer is 6).  Twee elektronen zitten in de K-schil en 4 elektronen in de L-schil.
Waterstof, H, heeft 1 elektron in de K-schil.

Slide 7 - Slide

Vorming van atoombindingen
Het ene elektron van H zal graag een "koppel vormen" met één elektron van C. 
Samen wordt dat dan een atoombinding.

We zeggen in de scheikunde dan ook: Ze DELEN de
elektronen voor de vorming van een atoombinding.

Slide 8 - Slide

Vorming van atoombindingen
De andere 3 H-atomen vormen op dezelfde manier een "koppel" met telkens één elektron van C.

Slide 9 - Slide

Vorming van atoombindingen
Hiermee is het CH4 molecuul gevormd:
Nu is het nog belangrijk om te kijken of alle atomen aan de 
OCTETREGEL voldoen (=de buitenste schil is vol met 8 elektronen).

De gedeelde elektronen in de atoombinding moet je bij de octetregel bij beide elektronen tellen.
Elk H-atoom heeft nu 2 elektronen (1 rode en 1 groene) in zijn eigen cirkel -> Dus hiermee voldoet elk H-atoom aan de octetregel; 2 elektronen in de K-schil en dan is deze vol.
Het C-atoom heeft nu 8 elektronen (4 rode en 4 groene) in zij cirkel -> Dus hiermee voldoet het C-atoom aan de octetregel: 8 elektronen in de L-schil en dan is deze vol.

Slide 10 - Slide

Voorbeeld; vorming van CO2
Laten we nu eens een ander molecuul bouwen: CO2 (koolstofdioxide).
Zoals bij het vorige voorbeeld heeft het C-atoom 4 elektronen in de buitenste schil.
Het O-atoom heeft in totaal 8 elektronen (atoomnummer is 8), waarvan 2 elektronen in de K-schil en dus 6 atomen in de L-schil (=buitenste schil).

Slide 11 - Slide

Voorbeeld; vorming van CO2
Als er nu 1 elektron van het O-atoom met 1 elektron van het C-atoom gekoppeld wordt dan ontstaat de volgende structuur:





Echter, in deze vorm voldoet het molecuul NIET aan de octetregel.
Het C-atoom heeft maar 6 elektronen (4 rode en 2 blauwe) in zijn cirkel.
Het O-atoom heeft maar 7 elektronen (6 blauwe en 1 rode) in zijn cirkel.

Slide 12 - Slide

Voorbeeld; vorming van CO2
Maar als het O-atoom nog een ander elektron gaat delen met een ander elektron van het C-atoom ontstaat de volgende vorm:





Deze vorm voldoet wel aan de octetregel:
Het C-atoom heeft nu 8 elektronen (4 rode en 4 blauwe) in zijn cirkel
Het O-atoom heeft nu 8 elektronen (6 blauwe en 2 rode) in zijn cirkel.

Slide 13 - Slide

Voorbeeld; vorming van CO2


Deze vorm wordt in een structuurformule dan ook als volgt getekend:  O = C = O
Dus IEDER ELEKTRONENPAAR (een combi van 2 elektronen) wordt getekend als ÉÉN STREEP.
Tussen het C-atoom en het O-atoom zitten nu 2 elektronenparen (4 elektronen) dus je moet TWEE STREEPJES zetten tussen de atomen.
We noemen dat in de scheikunde een DUBBELE BINDING.
Maak opgaven 29 en 31 om hiermee te oefenen.
Je zou nu leerdoel 11 en 15 moeten beheersen.

Slide 14 - Slide

Covalentie van niet-metaal atomen
De covalentie van een niet-metaal atoom is het aantal atoombindingen (of te wel streepjes, of te wel elektronenparen) dat een atoom kan vormen.

De covalentie hangt dus samen met de elektronenconfiguraite: hoeveel elektronen moet het delen met een ander atoom (bindingen aangaan) om aan de octetregel te voldoen => Wanneer heeft een atoom 8 elektronen (of voor H 2 elektronen) om zich heen gevormd?

Je kan de covalentie van de niet-metaal atomen aflezen uit de positie van het atoom in het periodiek systeem (tabel 99 van BINAS). 

Slide 15 - Slide

Covalentie van niet-metaal atomen
Je kan de covalentie van de niet-metaal atomen aflezen uit de positie van het atoom in het periodiek systeem (tabel 99 van BINAS). 
Hoeveel plaatsen is het atoom verwijderd van groep 18: de edelgassen.
Je moet de covalentie van deze atomen
uit je hoofd kennen (of kunnen afleiden
uit tabel 99 van BINAS)

Slide 16 - Slide

Covalentie van niet-metaal atomen
Opgaven in het boek om te oefenen met de covalentie regels van de atomen:  37, 38, 39 en 42.

Als je dit begrijpt, dan beheers je leerdoel 12, 13 en 14.

Slide 17 - Slide

Wat nu te doen..
lezen §3.3
Maken (online) opgaven en online controleren.


Als je de opdrachten en de informatie in deze slides en bovenstaande opdrachten hebt gemaakt, zou je leerdoelen 9 t/m 15 moeten beheersen.

Slide 18 - Slide