This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Herhaling H3 bouw van stoffen
Slide 1 - Slide
Hoeveel protonen, neutronen en elektronen heeft een atoom Ca-42 ?
A
20 protonen, 22-neutronen en 22 elektronen
B
20 protonen, 22 neutronen en 18 elektronen
C
20 protonen, 20 elektronen
D
20 protonen, 22 neutronen, 20 elektronen
Slide 2 - Quiz
Wat is de eerste schil in het atoommodel?
A
K
B
L
C
A
D
B
Slide 3 - Quiz
Hoeveel elektronen heeft Aluminium (Al) in de buitenste schil
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 4 - Quiz
Isotopen zijn
A
Dezelfde protonen maar verschillende elektronen
B
gelijk aantal protonen maar verschillend neutronen
C
Teveel protonen dan neutroen
D
Gelijk aantal protonen maar verschillend schillen
Slide 5 - Quiz
Hoeveel neutronen heeft dit isotoop?
A
3
B
7
C
10
D
4
Slide 6 - Quiz
Wat is de naam van groep 18
A
alkalimetalen
B
aardalkalimetalen
C
halogenen
D
edelgassen
Slide 7 - Quiz
Zou je het nu zelf kunnen? 1) Ik kan de bouw van een atoom beschrijven met de begrippen protonen, neutronen en elektronen. 2) Ik kan uitleggen hoe de elektronen verdeeld zijn over verschillende schillen om de kern. 3) Ik kan bij de beschrijving van de bouw van een atoom de begrippen atoomnummer, massagetal en isotoop gebruiken.
A
B
C
Slide 8 - Quiz
Zout
moleculaire stof
moleculaire stof
metaal
metaal
moleculaire stof
moleculaire stof
zout
zout
metaal
metaal
Zout
Slide 9 - Drag question
Metalen
Moleculaire stoffen
Zouten
Geleidt stroom in alle fasen
Geleidt alleen stroom in de vloeibare fase
Geleidt geen stroom
Metaal + metaal
Metaal + niet-metaal
Niet-metaal + niet-metaal
Slide 10 - Drag question
In computers wordt gebruik gemaakt van chips. De chips bestaan onder andere uit zeer zuiver silicium. Voor het maken van silicium wordt gebruik gemaakt van zand (siliciumdioxide, SiO2). Leg uit op tot welke soort stof siliciumdioxide behoort.
Slide 11 - Open question
Zou je het nu zelf kunnen? 1 ) Ik kan stoffen indelen in de groepen metalen, moleculaire stoffen en zouten op basis van het periodiek systeem. 2) Ik kan verschillen benoemen tussen metalen, moleculaire stoffen en zouten.
A
B
C
Slide 12 - Quiz
Metalen hebben een aantal gezamenlijke eigenschappen, welke hoort daar NIET bij?
A
Hebben een glimmend oppervlakte
B
Kunnen vervormd worden, vooral als ze heet zijn
C
Geleiden warmte en stroom
D
Metalen kunnen niet met elkaar worden gemengd
Slide 13 - Quiz
Wat is legering?
A
mengsel van verschillende metalen
B
materiaal met betere eigenschappen
C
aluminium met kleine hoeveelheden van ander metaal
D
koper en zink samen
Slide 14 - Quiz
Geef de naam en het type binding van elke groep stoffen
metalen
metaalbinding
moleculaire stof
zouten
atoombinding
vanderWaalsbinding
ionbinding
Slide 15 - Drag question
Kan je de succesfactor afvinken? 3) Ik kan uitleggen hoe metalen zijn opgebouwd op microniveau. 4) Ik kan eigenschappen van metalen benoemen op macroniveau. 5) Ik kan eigenschappen van metalen verklaren op microniveau. 6) Ik kan aangeven wat corrosie is en hoe dit gekoppeld is aan edelheid.
1 een atoombinding komt voor in moleculaire stoffen. 2 vanderwaalskrachten komen voor tussen moleculaire stoffen
A
stelling 1 is juist
stelling 2 onjuist
B
stelling 1 is onjuist
stelling 2 is juist
C
beide stellingen zijn juist
D
beide stellingen zijn onjuist
Slide 19 - Quiz
De structuurformules van de volgende stoffen zijn gegeven.
Zet de stoffen op volgorde van kookpunt.
Laagste kookpunt
Hoogste kookpunt
Slide 20 - Drag question
Zou je het nu zelf kunnen? 1) Ik kan eigenschappen van moleculaire stoffen beschrijven op micro en macro niveau. 2) Ik kan aangeven hoeveel bindingen een atoomsoort aangaat op basis van de covalentie van een atoomsoort. 3) Ik kan een structuurformule tekenen van een simpel molecuul.
A
B
C
Slide 21 - Quiz
Wat is de covalentie?
A
Hoeveel bindingen een atoom aangaat
B
De lading die het ion krijgt
C
Het aantal schillen van het atoom
D
Het aantal elektronen in de buitenste schil
Slide 22 - Quiz
Welke van deze structuurformules kan niet kloppen?
A
O=C=O
B
H-C-H
C
O=O
D
H-H
Slide 23 - Quiz
De covalentie van een atoom wordt gebruikt om de structuurformules van moleculen op te stellen.
Kies het juiste aantal atoombindingen bij de moleculen.
H Cl
_
=
≡
Slide 24 - Drag question
match de atoomsoorten aan de juiste covalentie.
covalentie = 1
covalentie = 2
covalentie = 3
covalentie = 4
H
F
Cl
I
O
S
N
P
C
Slide 25 - Drag question
De covalentie van een atoom wordt gebruikt om de structuurformules van moleculen op te stellen.
Kies het juiste aantal atoombindingen bij de moleculen.
O = C S
_
=
≡
Slide 26 - Drag question
De covalentie van een atoom wordt gebruikt om de structuurformules van moleculen op te stellen.
Kies het juiste aantal atoombindingen bij de moleculen.
N N
_
=
≡
Slide 27 - Drag question
De covalentie van een atoom wordt gebruikt om de structuurformules van moleculen op te stellen.
Kies het juiste aantal atoombindingen bij de moleculen.
O O
_
=
≡
Slide 28 - Drag question
De molaire massa is
A
Altijd in g/mol
B
Altijd in u
C
De massa van 1 mol deeltjes
D
De massa van 1 molecuul
Slide 29 - Quiz
De molaire massa van bariumchloride (BaCl2) is?
A
90,0 g/mol
B
403,11 g/mol
C
276,21 g/mol
D
208,2 g/mol
Slide 30 - Quiz
Sleep de juiste molaire massa naar de stoffen.
C6H12O6
F2
H2C2O4
Pb
180,2 g/mol
90,04 g/mol
38,00 g/mol
207,2 g/mol
Slide 31 - Drag question
Zou je het nu zelf kunnen? 4) Ik kan de molaire massa bepalen van een atoom of molecuul. 5) Ik kan rekenen met de molaire massa.
A
B
C
Slide 32 - Quiz
Wat vond je van de les met behulp van LessonUp?
😒🙁😐🙂😃
Slide 33 - Poll
Hoe vond je het om een keertje op deze manier de stof te herhalen?