De zinsdelen van een zin vind je als volgt:
1. Zet de zin in een andere tijd. Dat wat verandert, is een werkwoord/de pv.
2. Zet streepjes (in je hoofd) meteen voor en na de persoonsvorm (pv).
3. Je laat nu de persoonsvorm op dezelfde plek staan.
a) Dat wat ervóór staat, is al een zinsdeel. Dat krijg je gratis.
b) Wat kan er nog meer vóór? Dat is dan ook een zinsdeel.
Het moeten nog wel goede Nederlandse zinnen zijn!