Herhaling lesstof toetsweek 1 Grandes Lignes 6.1 Chapitre 1

Leerjaar 1
toetsstof Frans toetsweek 1 oefenen...
1 / 26
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Leerjaar 1
toetsstof Frans toetsweek 1 oefenen...

Slide 1 - Slide

Checklist voor jezelf
Alles gemaakt en nagekeken?
Snap je de grammatica?
Kun je een eenvoudige Franse zin schrijven?
Kun je een tekstje over je familie schrijven? (ex. 33 blz. 51)
Oefentoets gemaakt?Papier of online?

Slide 2 - Poll

Vous parlez français?
Vous  parlez français sans le savoir! jullie kennen meer Franse woorden dan jullie denken!

Regardez bien! Kijk mee!

Slide 3 - Slide

Frans is de taal van... Sleep de plaatjes naar het goede woord.
l'amour = de liefde
la mode = mode
littérature = literatuur
la nourriture = eten 

Slide 4 - Drag question

Waar kom je het Frans tegen in het dagelijks leven?

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

De invloed van het Frans op het Engels

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Sleep de Franse namen van de week naar de juiste vertaling!
Maandag
Dinsdag
Woensdag
Donderdag
Vrijdag
Zaterdag
Zondag
Lundi
Mardi
Mercredi
Jeudi
Vendredi
Samedi
Dimanche

Slide 11 - Drag question

Welke lidwoorden zijn mannelijke lidwoorden ?
A
le
B
la
C
un
D
une

Slide 12 - Quiz

Welke lidwoorden zijn vrouwelijke lidwoorden?
A
le
B
la
C
un
D
une

Slide 13 - Quiz

Vervang le of la door un of une:
le camping
A
une camping
B
un camping

Slide 14 - Quiz

Vervang le of la door un of une:
la piscine
A
un piscine
B
une piscine

Slide 15 - Quiz

Kies het goede lidwoord:
Il a un/une/les chien
A
un
B
une
C
les

Slide 16 - Quiz

AVOIR

Slide 17 - Slide

j'
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer het persoonlijk voornaamwoord met de goede vorm van 'avoir' 
Grammaire 'Avoir' 
ai
as
a
avons
avez
ont

Slide 18 - Drag question

j'ai
tu as
il/elle a
nous avons
vous avez
ils/elles ont
Combineer de vorm van 'avoir' met de goede vertaling.
Grammaire 'Avoir' 
ik heb
jij hebt
hij/zij heeft
wij hebben
u heeft, jullie hebben
zij hebben

Slide 19 - Drag question

Wat betekent C'est quoi?
A
Het is waar.
B
Hoe gaat het?
C
Wat is dat?
D
Wie is dat?

Slide 20 - Quiz

Wat betekent Il passe?
A
Het is...
B
Hij brengt door.
C
De pinpas
D
De passer

Slide 21 - Quiz

Vertaal naar het Frans: te gek
A
Nickel
B
Trop cool
C
Super
D
Il est fou

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Video

Vertaal naar het Frans: Ik heet ....
A
Je m'appelle
B
J'mappel
C
Je mappel
D
J'mapele

Slide 24 - Quiz

Ik ben klaar voor de toets!!
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Poll

Bonne chance!

Slide 26 - Slide