herhaling spelling

Programma 
1. Nakijken
2. Herhaling les 26, 27 en 39
3. Zelfstandig werken
4. Afsluiting
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Programma 
1. Nakijken
2. Herhaling les 26, 27 en 39
3. Zelfstandig werken
4. Afsluiting

Slide 1 - Slide

Nakijken 
Wat?
Maken les 41 opdracht 1 t/m 5 en 7, blz. 86 en 87

Slide 2 - Slide

Persoonsvorm 
Tegenwoordige tijd: 
Stam of stam+t of hele werkwoord

Verleden tijd: 
zwak of sterk werkwoord? Denk aan 't Kofschip/'t sexy fokschaap
zwak: stam blijft hetzelfde                    sterk: stam verandert

Slide 3 - Slide

Voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord is een werkwoordsvorm. 
Het voltooid deelwoord is dus een vervoegd werkwoord. 
Het voltooid deelwoord geeft aan dat iets al gebeurd is. 
Het voltooid deelwoord begint meestal met:  ge-, be-, her-, er-, ont- of ver-. 

Slide 4 - Slide

Geef de persoonvorm in 'De waterfles lag op tafel.'

Slide 5 - Open question

Geef de persoonsvorm in 'De meiden kletsten tijdens de les.'

Slide 6 - Open question

Vul in: 'De wiskundedocent ... (zuchten) hard als hij de toetsen nakijkt.

Slide 7 - Open question

Vul in: 'Het ... (regenen) pijpenstelen.'

Slide 8 - Open question

Vul in: 'In de bioscoop ... (worden) er gelachen.'

Slide 9 - Open question

De regels van het zwakke werkwoord gebruik je bij...
A
de tegenwoordige tijd
B
de verleden tijd
C
de toekomende tijd

Slide 10 - Quiz

Wat is het verschil tussen een zwak werkwoord en een sterk werkwoord?

Slide 11 - Open question

Bij 't ex-kofschip kijk je naar de laatste letter van......
A
de stam
B
ik-vorm

Slide 12 - Quiz

Twijfel je? Zit de letter in 't ex-kofschip?
Nee is een ....
A
D
B
T

Slide 13 - Quiz

't kofschip-x
Wij wandel... in de bergen afgelopen zomer.
A
te
B
de
C
ten
D
den

Slide 14 - Quiz

Noteer de persoonsvorm: 'Hillary Clinton woonde acht jaar in het Witte Huis.'

Slide 15 - Open question

Noteer de persoonsvorm: 'Militairen hielpen bij de opruimacties op de Waddeneilanden.'

Slide 16 - Open question

Wat valt jou op aan het werkwoord 'helpen' in de verleden tijd?

Slide 17 - Open question

Vul in (verleden tijd): 'De kunstenaar ... (schilderen) het werk in vijf dagen.'

Slide 18 - Open question

Wat valt jou op aan het werkwoord 'schilderen' in de verleden tijd?

Slide 19 - Open question

Vul in (verleden tijd): 'De ouders ... (loten) om te bepalen wie er scheidrechter werd.'

Slide 20 - Open question

Tijmen heeft een lekkere appel _____. (schillen)

Slide 21 - Open question

De gemeente heeft hier veldbloemen _____. (zaaien)

Slide 22 - Open question

Heeft hij jou voor de gek _____? (houden)

Slide 23 - Open question

Fleur is over een stoeptegel _____? (struikelen)

Slide 24 - Open question

De wedstrijd is te laat _____. (starten)

Slide 25 - Open question

In de tent naast ons werd de hele nacht _____. (snurken)

Slide 26 - Open question

We hebben gisteren worstjes _____. (braden)

Slide 27 - Open question

Luuk heeft de bal _____. (vangen)

Slide 28 - Open question

De vrouw heeft vriendelijk naar hem _____. (knikken)

Slide 29 - Open question

Björn heeft geld _____ van zijn vriend. (lenen)

Slide 30 - Open question

Zelfstandig werken
Wat?
Werkbladen maken
Hoe?
Tijd?
Tot einde van de les.
Klaar?

Slide 31 - Slide