V4 - Woche 38 - Stunde 1

V4 - Woche 38 - Stunde 1
Berlin
1 / 27
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 3-5

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

V4 - Woche 38 - Stunde 1
Berlin

Slide 1 - Slide

Planung Stunde 2

Prüfen: K1 Lek. 4 D-N

Besprechen: K1 Lek 5 D-N + 

Grammatik: Personalpronomen
Machen: K1  L5 42, 43


Ziele

  • Du lernst neue Vokabeln kennen und erweiterst deine Wortschatz.

  • Du kannst die Personalpronomen in Nominativ, Akkusativ und Dativ benutzen. 

Slide 2 - Slide

sich beschäftigen mit
timer
0:30

Slide 3 - Open question

die Beziehung
timer
0:30

Slide 4 - Open question

brauchen
timer
0:30

Slide 5 - Open question

das Ergeignis
timer
0:30

Slide 6 - Open question

gründen
timer
0:30

Slide 7 - Open question

zeigen
timer
0:30

Slide 8 - Open question

während
timer
0:30

Slide 9 - Open question

stattdessen
timer
0:30

Slide 10 - Open question

schützen
timer
0:30

Slide 11 - Open question

Wortschatz - Lektion 4
Besprechen: Lernbox Lektion 5 (Seite 45)

Machen: Aufgabe 37,  Frage 4

Zeit: 5 Min, danach Aufgabe besprechen

Fertig = Lernen Lernbox Lek 5
timer
5:00

Slide 12 - Slide

Personalpronomen
In welke naamval het persoonlijk voornaamwoord komt te staan hangt af van:
1. of er een vast voorzetsel of keuze voorzetsel voor staat
2. of er een werkwoord met vaste naamval in de zin staat
3. in welk zinsdeel het persoonlijk voornaamwoord staat (ow, lv of mv).

Slide 13 - Slide

Voorzetsels met de 4e naamval:

durch - door
für - voor
gegen - tegen
ohne - zonder
um - om
bis - tot 
entlang - langs

Slide 14 - Slide


Voorzetsels met de 3e naamval:

aus - uit                     außer - behalve
bei - bij                      entgegen - tegemoet
mit - met                  gegenüber - tegenover
nach - na + naar
seit - sinds
von - van
zu - naar

Slide 15 - Slide

Wechselpräpositionen (3e of 4e naamval)
in - in                      
an - aan          
auf - op               
hinter - achter
neben - naast
unter - onder
vor - voor
über - over, boven
zwischen- behalve
3e naamval = plaats /tijd (wo?/ wann?)

4e naamval = beweging / verplaatsing (wohin?)

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Verben mit einem Fall
1e naamval: sein, werden, bleiben

4e naamval: bitten, fragen, es gibt, kosten, lehren, interessieren

3e naamval: danken, helfen gefallen, gratulieren, helfen, kondolieren, schaden, passen, gelingen, gehören, passen, gelingen

Komt nog terug! (K2 - Lek 5 - Seite 81)

Slide 18 - Slide

zinsontleding
1e naamval =  onderwerp (wie/ wat + gezegde?) --> hij

4e naamval = lijdend voorwerp (wie/wat + gezegde + onderwerp?) --> hem

3e naamval = meewerkend voorwerp (aan of voor wie/wat + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?) --> hem

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

Grammatik
Machen: K1 Lektion 5 Aufgabe 42, 43 
(eventuell in Gruppe mit Unterstützung)

Hilfsmittel: Handbuch 24

Zeit: 15 Minuten, danach besprechen

Fertig: Lernen Lernbox Lektion 5 (D-N)
timer
15:00

Slide 21 - Slide

Nächste Stunde
Literatur 

Slide 22 - Slide

Die Stift? die habe ich ---- (haar) gegeben

Slide 23 - Open question

Das sind nicht wirklich Freunde. Gestern sind sie ohne --- (hem) weggegangen

Slide 24 - Open question

Heute Mittag kommt er zu --- (ons)

Slide 25 - Open question

Hast du meine Schwester gesehen? Wo hast du ---- (haar) gesehen?

Slide 26 - Open question

voorzetsels 3e naamval
voorzetsels 4e naamval
mit
entlang
durch
bei
seit
um
gegenüber
bis
von
nach
zu
aus
für
ohne
gegen

Slide 27 - Drag question