This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Een celwand is een stevig laagje om een cel heen
A
Juist
B
Onjuist
Slide 1 - Quiz
De celkern regelt alles wat er in de cel gebeurt.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 2 - Quiz
Een orgaanstelsel is een groep weefsels die samen een taak uitvoeren.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 3 - Quiz
In de afbeelding is een orgaan getekend.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 4 - Quiz
In de kern van de cel van een mens zitten 48 chromosomen
A
Juist
B
Onjuist
Slide 5 - Quiz
Het vatenstelsel vind je alleen in de wortels en de bladeren van een plant.
A
juist
B
onjuist
Slide 6 - Quiz
Een huidcel van een olifant heeft 56 chromosomen. Als deze huidcel deelt, dan heeft elke dochtercel ook 56 chromosomen.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 7 - Quiz
Erfelijke informatie over de grootte van je voet is alleen opgeslagen in de cellen van je voet.
A
juist
B
onjuist
Slide 8 - Quiz
Linda kijkt door een microscoop naar cellen. Ze wil erachter komen of deze cellen dierlijk of plantaardig zijn. Als ze een celmembraan ziet, dan weet Linda direct dat het dierlijke cellen zijn.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 9 - Quiz
Een wortel is een orgaan van een plant.
A
juist
B
onjuist
Slide 10 - Quiz
Hoe worden dochtercellen net zo groot als de moedercel waaruit ze ontstaan?
A
celdeling
B
kerndeling
C
plasmagroei
Slide 11 - Quiz
Zijn de grote hersenen een cel, een orgaan, een orgaanstelsel of een organisme?
A
Cel
B
Orgaan
C
Orgaanstelsel
D
Organisme
Slide 12 - Quiz
Sommige cellen hebben een grote vacuole, midden in de cel. Waarmee is zo'n vacuole gevuld?
A
bladgroenkorrels
B
chromosomen
C
vocht
D
zuurstof
Slide 13 - Quiz
Bomen krijgen hun stevigheid van het hout in de stam. Niet alle planten hebben echter hout in hun stengels.
Hoe komen planten zonder hout aan hun stevigheid?
A
Doordat ze ergens tegenaan groeien.
B
Door stevige vezels in hun stengels.
C
Door voedingsstoffen.
D
Door water.
Slide 14 - Quiz
Welke van de volgende organen behoort tot het verteringsstelsel?
A
Het hart.
B
De holle ader.
C
De lever.
D
Het ruggenmerg.
Slide 15 - Quiz
Is het oog een orgaan?
A
Ja, want het oog heeft een bepaalde taak.
B
Ja, want het oog is onderdeel van een torso.
C
Nee, want het oog heeft meerdere taken.
D
Nee, want het oog is geen onderdeel van een torso.
Slide 16 - Quiz
Nummer 2?
A
Long
B
Hart
C
Nier
D
Maag
Slide 17 - Quiz
nummer 10?
A
Long
B
Hart
C
Nier
D
Maag
Slide 18 - Quiz
nummer 6?
A
Long
B
Dikke darm
C
Nier
D
Maag
Slide 19 - Quiz
Welk stelsel zie je?
A
bloedvatenstelsel
B
bottenstelsel
C
zenuwstelsel
D
verteringsstelsel
Slide 20 - Quiz
Zet op volgorde van groot naar klein
groot
klein
organenstelsel
cel
organisme
orgaan
Slide 21 - Drag question
Welke is de plantencel?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 22 - Quiz
Bladgroenkorrel
Celwand
Cytoplasma
Celkern
Celmembraan
Plantencel
Dierencel
Slide 23 - Drag question
Welke onderdelen van de plantencel worden hier aangegeven? Sleep het juiste onderdeel naar het juiste vakje.
Celwand
Celkern
Bladgroenkorrel
Cytoplasma
Vacuole
Slide 24 - Drag question
Welke cellen ontstaan er uit de moedercel?
A
kindcellen
B
zooncellen
C
dochtercellen
D
omacellen
Slide 25 - Quiz
Welke letter uit het DNA staat tegenover de A?
A
C
B
T
C
G
D
U
Slide 26 - Quiz
Hoe noem je de letters in het DNA?
A
Chromosomen
B
Genen
C
Basenparen
D
Eiwitten
Slide 27 - Quiz
Wat zijn stamcellen?
A
spiercellen
B
zenuwcellen
C
cellen die oneindig kunnen delen
D
cellen die maar een paar keer delen
Slide 28 - Quiz
Hoe heten stamcellen die alleen in een embryo voor kunnen komen?
A
Foetus stamcellen
B
Embryonale stamcellen
C
Gespecialiseerde cellen
D
celdeling
Slide 29 - Quiz
Een gen staat voor een bepaalde erfelijke eigenschap, zoals bijv je haarkleur