Zinsvolgorde

Zinsvolgorde
Basis
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Zinsvolgorde
Basis

Slide 1 - Slide

Volgorde Basis





1-2-3
Onderwerp en persoonsvorm staan naast elkaar

Slide 2 - Slide

Het onderwerp= WIE/WAT

Dat kan zijn :
een mens....bijvoorbeeld de juf
een dier.....bijvoorbeeld de kat
een ding......bijvoorbeeld het kopje koffie

Het onderwerp = WIE/WAT

Slide 3 - Slide

De persoonsvorm=WERKWOORD
De persoonsvorm is het werkwoord (DOE-woord) dat bij het onderwerp hoort

De persoonsvorm kun je vervoegen (in de goede vorm zetten) zodat het bij het onderwerp past

De persoonsvorm is een werkwoord

Slide 4 - Slide

Hoe herken je ze?
persoonsvorm en onderwerp zijn getrouwd en staan in een hoofdzin altijd naast elkaar!
  • Als je het onderwerp zoekt stel dan de vraag :
     wie/wat + werkwoord?  (antwoord op vraag is het onderwerp)
  • Als je de persoonsvorm zoekt verander het onderwerp dan van enkelvoud naar meervoud of andersom

Slide 5 - Slide

Voorbeeld onderwerp zoeken
De juf gaat morgen met de bus naar school
WIE GAAT ? --> antwoord : de juf

Morgen bakt mijn oma een taart
WIE BAKT? --> antwoord : mijn oma 

De examens liggen op het bureau
WAT LIGT? --> antwoord : de examens 

Slide 6 - Slide

Voorbeeld persoonsvorm(werkwoord) zoeken
De examens liggen op het bureau. 
Het examen ligt op het bureau. 

Het woord dat mee verandert is de persoonsvorm!

Het kind wil vandaag gaan zwemmen.
De kinderen willen vandaag gaan zwemmen.

Slide 7 - Slide

Nu jullie !
Zoek de persoonsvorm (het werkwoord) en het onderwerp (wie/wat)  in de volgende zinnen

Slide 8 - Slide

Wat is de persoonsvorm/werkwoord?

Wij hebben op school een kantine.
A
Kantine
B
School
C
Wij
D
Hebben

Slide 9 - Quiz

Wat is de persoonsvorm/werkwoord?

Het pakje wordt vandaag verstuurd.
A
wordt
B
vandaag
C
het pakje
D
verstuurd

Slide 10 - Quiz

Wat is het onderwerp/wie of wat?

De pizza van Bas ligt in de oven.
.
A
De pizza
B
Bas
C
De oven
D
Ligt

Slide 11 - Quiz

Wat is het onderwerp/wie of wat?

De kapper knipt de haren van Anna.
.
.
A
Anna
B
Knipt
C
Haren
D
De kapper

Slide 12 - Quiz

WAAR
WANNEER
DOET
WAT/HOE
WIE
1
2
3
4
5

Slide 13 - Drag question

Volgorde in kleur
1                          2                         3                      3                         3





Slide 14 - Slide

morgen
Aziza
autorijles
heeft
in Bergen op Zoom
1
2
3
4
5

Slide 15 - Drag question

met de boot
komt
Sinterklaas
over 2 maanden
Naar Nederland
1
2
3
4
5

Slide 16 - Drag question

Nu weet je het:
maak zelf een goede zin!

Slide 17 - Open question

straks
De juf
koffie drinken
gaat
in de kantine
1
2
3
4
5

Slide 18 - Drag question

Gewone zin 






Onderwerp op de eerste plaats

1
2
3
De juf
komt
vandaag
met de bus 
naar school
De zon
gaat
vandaag
om 19.00 uur
onder

Slide 19 - Slide

Inversie
Als het onderwerp NIET op de eerste plaats staat, dan staat het ACHTER de persoonsvorm

Dit heet INVERSIE

Slide 20 - Slide

Wanneer inversie?
1. bij een vraagzin :

Komt de juf vandaag met de bus naar school?



Slide 21 - Slide

Wanneer inversie?
2. als de zin begint met tijd of plaats

Vandaag komt de juf met de bus naar school
In de klas moet je Nederlands praten


Slide 22 - Slide

Wanneer inversie?
3. als de zin begint met een ander woord dan het onderwerp
Daarom komt de juf met de bus naar school
Misschien komt de juf met de bus naar school


Slide 23 - Slide

Zin met gewone volgorde
Zin met inversie
Gisteren ben ik gevallen
Ik hou van pannenkoeken
Pizza vind ik niet lekker.
Jan en Piet voetballen samen
Over een week begint de vakantie

Slide 24 - Drag question

Inversie :  begin met de PLAATS
vogel
op het dak
een
zit
grote 

Slide 25 - Drag question

Inversie :  begin met de TIJD
naar
ging 
de tandarts
gisteren
ik

Slide 26 - Drag question

zet in de goede volgorde 
Misschien
ik
nieuwe kleding
ga
kopen
vanmiddag

Slide 27 - Drag question