leestekens

Leestekens
1 / 12
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 12 slides, with text slides.

Items in this lesson

Leestekens

Slide 1 - Slide

PUNT
Een punt zet je aan het eind van een zin.
Gebruik je bij afkortingen: etc. – enz. – P.J. Pietersen.
Niet alle afkortingen schrijf je met punten: CDA, NEC, EEG, VARA.

Slide 2 - Slide

komma
Komma’s gebruik je om een zin overzichtelijk te maken.
Een komma staat op de plaats waar je bij het hardop lezen even een rust neemt.
In langere zinnen plaats je een komma voor de woorden waarmee een bijzin begint.
Voorbeeld:
Het schilderij, dat verplaatst moest worden, heeft de ‘operatie’ goed doorstaan.


Een bijstelling zet je tussen komma’s.
Voorbeeld:
Janneke, het leukste meisje uit 4h5, heeft nu ook de griep.
Delen van opsommingen zet je tussen komma’s.
Voorbeeld:
Hij kocht andijvie, boerenkool, wortelen, aardappelen en een CD.

Slide 3 - Slide

Vervolg komma
Tussen twee persoonsvormen zet je een komma.
Voorbeeld:
Toen ze thuis kwam, zag dat de kerstverlichting al brandde.
Een bijstelling zet je tussen komma’s.
Voorbeeld:
Janneke, het leukste meisje uit 4h5, heeft nu ook de griep.
Delen van opsommingen zet je tussen komma’s.
Voorbeeld:
Hij kocht andijvie, boerenkool, wortelen, aardappelen en een CD.

Slide 4 - Slide

Puntkomma
Een puntkomma geeft een scheiding aan binnen een zin. Je kunt hem vervangen door een punt.
Voorbeeld:
Van de zomer gaan we naar Zuid-Frankrijk; daar is het altijd lekker warm.

Slide 5 - Slide

Een dubbele punt
Opsomming: De bezwaren tegen Athene in de zomer zijn: de hitte, de drukte en de smog.

 verklaring:Ik wil van de zomer niet naar Athene: het is me daar te warm. 

De directe rede =  voor een zin die iemand gaat zeggen :
Ik zei: ‘Ik wil van de zomer niet naar Athene.’

Slide 6 - Slide

Aanhalingstekens
Aanhalingstekens gebruik je als je citeert.
‘Als het aan mij ligt,’ zei Trump,’ krijgt hij een eerlijk proces.’

Als je een andere dan normale betekenis gebruikt.
Hij had daar tijdens de oorlog een ‘prettige’ tijd.

Slide 7 - Slide

Utroepteken!

Aan het eind van een zin met een bevel of uitroep gebruik je een uitroepteken.
Hou daar mee op!
Geweldig!

Slide 8 - Slide

Vraagteken?
Een vraagteken zet je aan het eind van een vraag.
Was jij de eerste die de berg beklom?
De leraar vroeg: ‘Was jij de eerste?’


Geen vraagteken:
Hij vroeg me of ik de eerste was.

Slide 9 - Slide

En nu zelf:
https://www.cambiumned.nl/theorie/spelling/spellingsregels/leestekens/

Slide 10 - Slide

Nakijken huiswerk

Is alles gelukt? Wat was makkelijk?
Wat ging lastiger?

Slide 11 - Slide

Verder met begrijpend lezen
Kijk in classroom en zoek op nieuwsbegrip week 12 de tekst en de opdrachten.
Deze kunnen we doen of we kunnen nog een keer aan de hand vand eze tekst de signaalwoorden opzoeken als je dat lastig vindt. Er is een kahoot van om te oefenen ( bij klas 2)

Slide 12 - Slide