4.5 voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord

Nederlands


Voltooid deelwoord

1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Nederlands


Voltooid deelwoord

Slide 1 - Slide

doel van de les
  • herhaling voltooid deelwoord
  • je kent de regels van het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
  • je kent de regels van het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
  • je kent de regels van het tegenwoordig deelwoord 

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Een voltooid deelwoord verandert als je de zin in een andere tijd zet
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quiz

Een voltooid deelwoord eindigt altijd op een d
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quiz

Kies de juiste vorm:

De buurman heeft zijn spullen ......
A
Verhuist
B
Verhuisdt
C
Verhuisd
D
Geverhuist

Slide 6 - Quiz

Kies de juiste vorm:

De buurman heeft zijn spullen ......
A
Verhuist
B
Verhuisdt
C
Verhuisd
D
Geverhuist

Slide 7 - Quiz

Vul het voltooid deelwoord in:
Er is deze week veel ...........(gebeuren)
A
gebeurt
B
gebeurdt
C
gebeurd
D
gebeurde

Slide 8 - Quiz

Vul het voltooid deelwoord in:
Het vliegtuig is veilig .......(landen)
A
gelandt
B
gelant
C
geland
D
gelanden

Slide 9 - Quiz

Voltooid deelwoord als bijv naamwoord


Voorbeelden: 

Ik heb de foto's vergroot (voltooid deelwoord ) 

De vergrote foto's ( gebruikt als bijvoeglijk naamwoord ) 


Ik heb koffie gezet (voltooid deelwoord)

De gezette koffie (gebruikt als bijvoeglijk naamwoord)

Slide 10 - Slide

hoor je 'gemaakte'?
je weet dan: volt dw als bijv nw gebruikt!
Regel: schrijf het zo kort mogelijk!
(maar soms iets langer i.v.m. de uitspraak)

Het vliegtuig is geland.
Het gelande vliegtuig.
maar.... de gezette koffie!

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

TD als BN 
(tegenwoordig deelwoord als bijvoeglijk naamwoord)
'het-woorden' krijgen vaak een TD als BN zonder -e. 
Hij vertoont afwijkend gedrag.

'De-woorden' krijgen vaak een TD als BN met -e.
De passerende auto gaat snel.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

Is het lesdoel behaald?
Zo nee...wat vind je nog moeilijk?

Slide 15 - Open question