BB3 hfd 3/4

Welke vorm van ruilen zie je hier?
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil
1 / 21
next
Slide 1: Quiz
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Welke vorm van ruilen zie je hier?
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil

Slide 1 - Quiz

This item has no instructions

1. Wat zijn de drie geldfuncties?
A
Arbeid, overdrachtsinkomen, bezit
B
Chartaal geld, giraal geld, directe ruil
C
Ruilmiddel, rekenmiddel, spaarmiddel

Slide 2 - Quiz

Arbeid, overdrachtsinkomen, bezit = het soorten inkomens

Chartaal geld = munten, bankbiljetten
Giraal geld = betaalrekening of bankrekening
Directe ruil = product tegen ander product ruilen
Indirecte ruil = goederen of diensten ruilen met een ruilmiddel (geld)

Wat is een bedrijfstak?
A
Onderwijs
B
Zorg
C
Alle drie
D
Bouw

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een arbeidsovereenkomst?
A
Een groep bedrijven die hetzelfde doen
B
Werk bij een uitzendbureau
C
Een afspraak tussen werkgever en werknemer.
D
Een afspraak tussen klant en verkoper

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Spaarmotieven
Doel
Voorzorg
Rente

Slide 5 - Drag question

This item has no instructions

Wat zijn leenmotieven? Meerdere antwoorden mogelijk
A
Tijdelijk geld tekort
B
dure aankoop niet uitstellen
C
dringend geld nodig
D
gaat een woning kopen

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

wat is geen arbeidsmotief?
A
dagbesteding
B
zinvol bezig zijn
C
omdat het moet
D
om je te ontwikkelen

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

1) bruto loon is lager dan netto loon
2) tussen bruto en netto loon zitten belastingen en werkgeverspremies
A
beide juist
B
1 juist 2 onjuist
C
1 onjuist 2 juist
D
beide onjuist

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

wat is een CAO?
A
afspraken over de Arbeidsvoorwaarden
B
ingeschreven staan bij het UWV
C
redenen om te willen werken
D
een bedrijf die daklozen helpt aan werk

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Beroepsbevolking
Niet- Beroepsbevolking
Werklozen
Werkzaam
Werknemer
Zelfstandig

Slide 10 - Drag question

This item has no instructions

De werkgelegenheid is de ......
A
Vraag naar arbeid
B
Aanbod van arbeid

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Thijmen heeft een verzekering afgesloten met een 'eigen risico'.
Wat is een 'eigen risico'?
A
Dat je niet weet wanneer er iets gebeurd
B
Dat je een eigen risico neemt
C
Dat deel moet je zelf betalen bij schade
D
Een deel van de schade wordt niet vergoed door de verzekeraar

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een spaardeposito?
A
Een rekening waarop geld staat waar je altijd bij kan als je het nodig hebt.
B
Een rekening waarop het geld voor een afgesproken tijd vast staat tegen een vaste rente.
C
Dit is een ander woord voor variabele rente.
D
Dit is een ander woord voor vaste rente.

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Er zijn verschillende soorten werkloosheid. Kies de juiste omschrijving bij de juiste soort werkloosheid
Werkloosheid die ontstaat door blijvende veranderingen.
Werkloosheid als gevolg van dalende bestedingen
Werkloosheid die in een bepaald gebied hoger is
Werkloosheid vanwege de tijd die het kost om te solliciteren
Werkloosheid omdat er maar een deel van het jaar werk is
Werklozen die zich hebben ingeschreven bij het UWV
Werklozen die zich niet hebben ingeschreven bij het UWV
Structurele werkloosheid
Conjuncturele werkloosheid
Regionale werkloosheid
Frictie werkloosheid
Seizoenswerkloosheid
Geregistreerde werkloosheid
Verborgen werkloosheid

Slide 14 - Drag question

This item has no instructions

Tot welke productiesector behoort de kapper?
A
Dienstverlenende sector
B
Agrarische sector
C
Industriele sector

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

In welke sector werk je als je metselaar bent?
A
Agrarische sector
B
Industriële sector
C
Diensten sector

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Boer
A
Dienstverlenende sector
B
Agrarische sector
C
Industriele sector

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Waaruit bestaan de kredietkosten?
A
Aflossing lening + rente
B
Alleen de rente

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Je leent €1000,- en betaalt dit terug in drie jaar. De maandtermijn is €40,-
Wat zijn de kredietkosten?
A
€ 1440
B
€ 440
C
€ 120
D
€ 1120

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Beste manier om te leren voor Economie?

Slide 20 - Mind map

This item has no instructions

Ik vind een les als deze...
😒🙁😐🙂😃

Slide 21 - Poll

This item has no instructions