Herhaling H7

H7 herhaling
Denk er om, de voorkennis van H7 hoort ook bij de toets. Dus bekijk ook de pagina 8 en 9 uit je leerwerkboek. 
1 / 25
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 25 slides, with interactive quiz, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H7 herhaling
Denk er om, de voorkennis van H7 hoort ook bij de toets. Dus bekijk ook de pagina 8 en 9 uit je leerwerkboek. 

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Ontleedbaar of niet ontleedbaar
Een niet-ontleedbare stof bestaat uit één atoomsoort en kan niet door middel van een ontledingsreactie worden omgezet in andere stoffen.
Water
Water is een ontleedbare stof. Je kunt deze stof ontleden in H(waterstof) en O(zuurstof).
Zwavel
Zwavel is een niet-ontleedbare stof. Het molecuul bestaat maar uit 1 soort stof (S) zwavel. 

Slide 4 - Slide

PSdE
In het periodiek systeem zijn de atomen van links naar rechts gerangschikt volgens hun atoomnummer. 
 Linksboven zie je dat je:
• een horizontale rij in het periodiek systeem een periode noemt;
• een verticale kolom in het periodiek systeem een groep noemt.

Slide 5 - Slide

Niet metalen
De niet-metalen hebben in vaste toestand de volgende stofeigenschappen:

• Ze zijn dof.
• Ze zijn breekbaar.
• Het zijn slechte geleiders van warmte en elektriciteit.

Slide 6 - Slide

Metalen
De metalen hebben de volgende stofeigenschappen:

• Ze glimmen als ze gepolijst worden.
• Ze zijn buigbaar.
• Het zijn goede geleiders van warmte en elektriciteit.

Slide 7 - Slide

Het atoom
Een atoom is opgebouwd uit een positieve atoomkern met daaromheen een negatief geladen wolk van elektronen. 

Slide 8 - Slide

Atoomnummer
Het aantal protonen in de kern noem je het atoomnummer.

Slide 9 - Slide

Symbool
massagetal
atoomnummer

Slide 10 - Drag question

Ionaire verbindingen

Deze zijn opgebouwd uit ionen. Vaak is het positieve ion afkomstig van een metaal en het negatieve ion van een niet-metaal. Dit noem je dan een zout. 

Slide 11 - Slide

Ionvorming
Een ion is een elektrisch geladen atoom. 

Dit komt omdat er tijdens een reactie elektronen worden uitgewisseld waardoor het atoom niet meer neutraal is. 

Slide 12 - Slide

Notatie
Hoe schrijf je dit nou op?

Als een atoom 1 elektron afstaat heeft het deeltje een positieve lading. Denk aan bijvoorbeeld Natrium. 

Dan noteer je dat als Na+

Slide 13 - Slide

Notatie
Zink kan 2 elektronen afstaan. Hierdoor kom je op Zn2+

Chroom kan zelfs 6 elektronen afstaan. Je noteert dit als Cr6+

Metalen hebben altijd een positieve lading. 

Slide 14 - Slide

Enkelvoudige negatieve ionen
Wanneer een atoom elektronen afstaat, neemt een ander deze op. Hij krijgt dan meer elektronen dan protonen. Dit atoom krijg dan dus een negatieve lading. 

Alle enkelvoudige negatieve ionen zijn niet-metaalionen. 

Chloor kan 1 elektron opnemen, je noteert dit als Cl-
In tabel 1  op blz 29 staat een overzicht van de ladingen en namen van de meest voorkomende ionsoorten. Je moet de namen en formules uit deze tabel kennen. 

Slide 15 - Slide

Ionaire verbindingen

Chloor en Natrium kunnen met elkaar reageren tot Natriumchloride. 

Je ziet dat Na 1 elektron afstaat aan Cl. Hierna trekken Na en Cl elkaar aan en daardoor ontstaat een verbinding. 

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

Samengestelde ionen
De ionen die je tot nu toe gezien hebt bestaan telkens uit één atoomsoort met een lading. Bv. Na+, Cl-, Fe2+, Al3+

Er bestaan echter ook ionen die zijn opgebouwd uit twéé atoomsoorten met een lading. 

Slide 18 - Slide

De samengestelde ionen

Slide 19 - Slide

Verhoudingsformules
Ook hiermee moet je verhoudingsformules (zouten) kunnen maken. Er geldt weer:
1. Noteer de ionen (zet ze eventueel tussen haakjes)
2. Hoe vaak moet je ieder ion kiezen?
3. Noteer de volledige formule (zonder ladingen, eventueel zonder haakjes) 

Slide 20 - Slide

Voorbeeld
Maak de verhoudingsformule voor natriumnitraat.
1. Na+        (NO3)-
2. 1x             1x
3. Na1(NO3)1
Haakjes en 1 mag je nu weglaten:
NaNO3        

Slide 21 - Slide

Voorbeeld 2
Maak de verhoudingsformule voor kaliumfosfaat.
1. K+          (PO4)3-
2. 3x             1x
3.  K3(PO4)1  =  K3(PO4)

Slide 22 - Slide

Glucose
Massa C atoom:    72 u  
Massa H atoom:     12 u  
Massa O atoom:   96 u+
Totaal:    180u

Denk eens aan verhoudingen. Welke atomen zullen het kleinste deel van het molecuul inhouden en welke het grootste. 
En hoeveel % ongeveer?

Slide 23 - Slide

Glucose
Massa% C: 72 u/180x100= ______m%   
Massa% H:  12 u/180x100= ______m%  
Massa% O: 96 u/180x100=             m%+
Totaal:               100%




Significantie: Bij vermenigvuldigen of delen heeft het antwoord hetzelfde aantal significante cijfers als de meetwaarde met het kleinste aantal significante cijfers dat je bij de berekening hebt gebruikt. Bij dit voorbeeld dus ronde getallen. 

Slide 24 - Slide

Nu zelf oefenen!
In SOM staat bij de toets een D-toets, maak deze eerst zonder het boek erbij. Zet uitroeptekens bij wat je niet weet. 
Pak daarna je boek en zoek alles op wat je niet meer wist. 
Kijk daarna na met het nakijkblad in SOM. 

Slide 25 - Slide