V5maw Binding opdrachten nakijken 1-10

V5maw Binding opdrachten nakijken 1-10
1 / 28
next
Slide 1: Slide
MaatschappijwetenschappenMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

V5maw Binding opdrachten nakijken 1-10

Slide 1 - Slide

1. In de regio Streuvelland blijken daders een grotere kans te hebben om slachtoffer te worden van veelvoorkomende criminaliteit dan niet-daders. Leg uit of dit verband tussen daderschap en slachtofferschap beschreven is als een causaal verband of als een correlatie. Gebruik in je uitleg het verschil tussen een causaal verband en een correlatie. (1)

Slide 2 - Open question

Punten vraag 1
A
0
B
1

Slide 3 - Quiz

2. Gebruik tabel 1. In tabel 1 staan resultaten uit een fictief onderzoek naar het verband tussen slachtofferschap en daderschap. Het onderzoek is in 2017 afgenomen onder 400 slachtoffers van veelvoorkomende criminaliteit in de regio Streuvelland. Leg uit dat tabel 1 veelvoorkomende criminaliteit als een bindingsvraagstuk beschrijft. Gebruik in je uitleg:
 het hoofdconcept binding;
 een kernconcept bij het hoofdconcept binding;
 een indicator van het kernconcept in tabel 1.

Slide 4 - Open question

Punten vraag 2
A
0
B
1
C
2

Slide 5 - Quiz

3A. Gebruik tabel 1. De verbanden in tabel 1 kunnen op verschillende manieren verklaard worden. (3) a. Geef een beschrijving van een verband uit tabel 1 dat niet aan het toeval kan worden toegeschreven. Gebruik in je beschrijving de formulering: hoe …, des te …

Slide 6 - Open question

b Geef met het kernconcept socialisatie een verklaring voor het hierboven beschreven verband uit tabel 1.

Slide 7 - Open question

c Leg uit of er in deze verklaring sprake is van primaire, secundaire of tertiaire socialisatie.

Slide 8 - Open question

Punten vraag 3
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 9 - Quiz

4. De beschrijving ‘daders van veelvoorkomende criminaliteit’ kan zowel verwijzen naar een sociale categorie als naar een groep. Leg met een eigen voorbeeld uit onder welke voorwaarden daders van veelvoorkomende criminaliteit een groep te noemen zijn. Gebruik in je uitleg twee kenmerken van een groep. (2)

Slide 10 - Open question

Punten vraag 4
A
0
B
1
C
2

Slide 11 - Quiz

5. Stel dat jij een onderzoek uitvoert naar dadergroepen van veelvoorkomende criminaliteit in de regio Streuvelland. Een korte beschrijving van het onderzoek: De hypothese is dat in de regio Streuvelland vrouwen vaker van plan zijn om veelvoorkomende delicten te plegen dan mannen. Je stelt alle respondenten vragen over de kans dat zij een delict zouden plegen. Hoe wordt de betrouwbaarheid van het onderzoek vooral vergroot? (1)
A
door de respondenten uit verschillende regio’s te vergelijken
B
door de vragen een aantal keer te stellen op een iets andere manier
C
door het afnemen van een enquête onder zowel vrouwen als mannen
D
door het toetsen van de hypothese in de regio Streuvelland

Slide 12 - Quiz

Punten vraag 5
A
0
B
1

Slide 13 - Quiz

6. Stel dat jij een onderzoek opzet naar risicofactoren voor veelvoorkomende criminaliteit onder jongvolwassenen in de regio Streuvelland. Een onderzoeksvraag is: ‘In hoeverre maakt alcoholgebruik deel uit van de cultuur van vriendengroepen onder jongvolwassen daders?’ Hiervoor wil je een enquête afnemen onder jongvolwassen daders en niet-daders in de regio Streuvelland.
6- Formuleer een gesloten enquêtevraag om te meten in hoeverre alcoholgebruik deel uitmaakt van de cultuur van vriendengroepen onder jongvolwassen. Gebruik in je formulering het kernconcept cultuur. Je mag het woord ‘cultuur’ niet gebruiken.
 Formuleer vier antwoordmogelijkheden voor de persoon die de enquêtevraag beantwoordt. - Leg uit waarom je met het afnemen van deze enquêtevraag meet in hoeverre alcoholgebruik deel uitmaakt van de cultuur van vriendengroepen onder jongvolwassen. Gebruik in je uitleg het kernconcept cultuur. (3)

Slide 14 - Open question

Punten vraag 6
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 15 - Quiz

7. Leg de uitspraak van de SCP-onderzoekers uit dat men terughoudend moet zijn met het generaliseren van de bevindingen naar alle werkzame personen in Nederland. (2)
Gebruik in je uitleg:
- de percentages uit tabel 1 van een achtergrondkenmerk;
- een wetenschappelijke eis die aan onderzoek gesteld wordt.

Slide 16 - Open question

Punten vraag 7
A
0
B
1
C
2

Slide 17 - Quiz

8. Gebruik tekst 1 en figuur 1. Beredeneer welke conclusie je op grond van tekst 1 en figuur 1 kunt
trekken over de mate van binding in de Nederlandse samenleving. (3)
Betrek in je redenering:
- het hoofdconcept binding en een voorbeeld uit tekst 1;
- het kernconcept sociale institutie en een voorbeeld uit tekst 1;
- het kernconcept sociale cohesie en een voorbeeld uit figuur 1.

Slide 18 - Open question

Punten vraag 8
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 19 - Quiz

9A. Figuur 1 geeft antwoord op de onderzoeksvraag: ‘Hoe belangrijk vinden verschillende categorieën werknemers solidariteit binnen het pensioenfonds?’
a Is het waarschijnlijk dat een functionalist deze onderzoeksvraag zou stellen? Leg je antwoord uit. Gebruik in je uitleg kenmerken van het functionalistisme paradigma. (2)

Slide 20 - Open question

b Is het waarschijnlijk dat een conflict socioloog deze onderzoeksvraag zou stellen? Leg je antwoord uit. Gebruik in je uitleg kenmerken van het conflict paradigma. (2)

Slide 21 - Open question

Punten vraag 9
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 22 - Quiz

10. Gebruik tekst 1 hier onder. Econoom De Soto beschrijft de ‘goudzoekerswet’. Leg uit dat binding te herkennen is in de omstandigheden waaronder de goudzoekerswet tot stand komt. Gebruik in je uitleg:
- de omschrijving van het hoofdconcept binding;
- informatie uit tekst 1 over deze omstandigheden. (1)

Slide 23 - Open question

Punten vraag 10
A
0
B
1

Slide 24 - Quiz

Welk cijfer geef je jezelf?
A
onvoldoende
B
voldoende
C
ruim voldoende
D
goed

Slide 25 - Quiz

Over welke vraag
heb je nog een vraag?

Slide 26 - Mind map

Welk begrip wil je
graag nog behandelen?

Slide 27 - Mind map

Wat moet je nog doen om je cijfer te verbeteren?

Slide 28 - Open question