vwo 2 - P2 - Kap. 2 (50) Lektion 5

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2,3

Herzlich willkommen!

Handys ins Hotel &

Schulsachen auf dem Tisch!

Herzlich willkommen!

Lernziele

Am Ende dieser Lektion können/wissen wir...

• ... zwakke werkwoorden met een stam op -d/-t correct vervoegen.
• ... getallen t/m 1000 in het Duits correct uitschrijven.
• ... modale werkwoorden vertalen naar het Duits en correct toepassen en vervoegen in het Duits.
• ... begrijpen wanneer de lidwoorden der, die of das gebruikt worden.

• Was haben wir in der letzten Stunde besprochen? 
• Gibt es noch Fragen zum Buch? 

Heute im Unterricht

Lernziele

Kurze Wiederholung

Wörter Lektion 4 und 5 laut lesen

Lektion 5: Grammatik erklären

An die Arbeit

Handys ins Hotel &

Schulsachen auf dem Tisch!

• Was haben wir in der letzten Stunde besprochen? 
• Gibt es noch Fragen zum Buch? 

Grammatik D > der, die, das, die

Wat is een zelfstandig naamwoord?

• dieren, dingen, mensen: je kunt er 'de' of 'het' voorzetten
• Woorden kunnen mannelijk, vrouwelijk of onzijdig zijn.
• der Tisch, die Lampe, das Haus
• meervoudsvormen krijgen altijd het lidwoord "die" 

Macht jetzt Aufgabe 11 auf Seite 79.

Grammatik D > geslacht zsn.

der	das	die	die
mannelijke: - personen (Mann) - dieren (Stier) - beroepen (Arzt) dagen v/d week maanden dagdelen jaargetijden	onzijdig/neutraal veel het-woorden uit het Nederlands (verklein)woorden op: - chen (Mädchen)	vrouwelijke: - personen (Frau) - dieren (Kuh) - beroepen (Arztin) woorden op: - heit -keit -ung - in de meeste woorden op: - e	alle meervoudsvormen van der-, das- en die-woorden.

Grammatik E > persoonlijk voornw.

der	das	die	die
mannelijke: - er Der Mantel ist blau. Er ist blau.	onzijdig/neutraal - es Das Kleid ist rot. Es ist rot.	vrouwelijke: - sie Die Hose ist schön. Sie ist schön.	meervoudsvormen - sie Ihre Häuser sind groß. Sie sind groß.

Grammatik F > verschil tussen voornaamwoorden

Persoonlijk voornaamwoord (ich, du, wir, ihr etc.)

• kan een zelfstandig naamwoord vervangen.

Bezittelijk voornaamwoord (mein, dein, sein, euer etc.)

• staat vóór een zelfstandig naamwoord
• Das Hemd ist gelb. > Es ist gelb.
• Das ist mein Hemd.
• Wanneer wordt het meine, deine, seine etc.?
• Als het zelfstandig naamwoord vrouwelijk is of een meervoudsvorm ist.

Grammatik F > verschil tussen voornaamwoorden

pers. vnw	ich	du	er sie es	wir	ihr	sie Sie
bez. vnw	mein(e)	dein(e)	sein(e) ihr(e) sein(e)	unser(e)	euer(e)	ihr(e) Ihr(e)

der, die, das: ordne zu!

DER

DIE (v)

DAS

Chef

Bäckerin

Juli

Haus

Freundin

Dokument

Wolf

Möglichkeit

Schaf

Donnerstag

der, die, das: ordne zu!

DER

DIE (v)

DAS

de dagen

dagdelen

(verklein)woorden op -chen

veel woorden op -e

woorden die eindigen op -heit, -keit, -ung

de maanden

"het"-woorden in het Nederlands

de seizoenen

der, die, das: ordne zu!

DER

DIE (v)

DAS

Mann

Lehrerin

Winter

Haus

Woche

Kind

Hund

Freiheit

Hotel

Dienstag

Üben der, die, das

VWO 2

Kapitel 2: Lektion 4 (Grammatik)

Aufgabe 11 > Seite 79

Wie: selbstständig, ihr seid Still

Hilfe: Grammatik D > Seite 78 oder die Notizen

Zeit: 5 Minuten

Früher fertig?

Aufgaben 8, 9 > 76/77

Wie: selbstständig durchlesen und danach machen

Hilfe: den Text

Zeit: 10 Min. 

Week 49 (2023)

Les 1: TA2A + A2C

Wortschatz Lektion 2.1/2.2

1. aussehen

2. der Friseur

3. die Farbe

4. das Taschengeld

5. der Kunde

6. täglich

7. heute

8. das Kaufhaus

9. die Möbel

10. brauchen

Wortschatz Lektion 2.1/2.2

1. Welke werkwoorden staan in de woordenlijst?

2. Welke vrouwelijke woorden staan in de woordenlijst?

Week 46

Herzlich willkommen!

Grammatik: Modalverben

Präsens = tegenwoordige tijd

Partizip II = voltooid deelwoord

"De klas moet maar snel wegwezen."

Ik ken de betekenissen van de modale werkwoorden.

05

Ik kan de modale werkwoorden in de tegenwoordige tijd vervoegen.

05

Vervoeg de modale werkwoorden:

(kunnen) Ich ............... gut kochen.

Vervoeg de modale werkwoorden.

(weten) Du ........... noch nicht alles über mich.

Vervoeg de modale werkwoorden.

(aardig vinden) Er ........... seine Lehrerin nicht.

Vervoeg de modale werkwoorden:
Entschuldigung, ____ (mogen) ich Sie etwas fragen?

Vervoeg de modale werkwoorden:

(kunnen) Mein Freund .............. auch gut kochen.

Vervoeg de modale werkwoorden:

(moeten) ........... ihr auch jetzt zur Schule gehen.

Vervoeg de modale werkwoorden.

(dürfen) Ab wann ...... sie (ev) wieder trainieren?