Formatieve toets taalverzorging 4GT

Formatieve toets
Taalverzorging 
Oefenen voor het SE
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Formatieve toets
Taalverzorging 
Oefenen voor het SE

Slide 1 - Slide

WERKWOORDSPELLING

Slide 2 - Slide

Is
GEVEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 3 - Quiz

Ik ga vandaag zwemmen.
zwemmen is
A
Persoonsvorm
B
Heel werkwoord
C
Voltooid deelwoord

Slide 4 - Quiz

We hebben bij dat reisbureau informatie gekregen.
hebben is......
A
persoonsvorm
B
heel werkwoord
C
voltooid deelwoord

Slide 5 - Quiz

Damian heeft kaartjes voor de film gereserveerd.
gereserveerd is een:

A
Persoonsvorm
B
Heel werkwoord
C
Voltooid deelwoord

Slide 6 - Quiz

Ik ga morgen wandelen
wandelen is..
A
Persoonsvorm
B
Heel werkwoord
C
Voltooid deelwoord

Slide 7 - Quiz

Welke vorm?

Ik ZIT op muziekles.

A
stam
B
stam + t
C
hele werkwoord
D
infinitief

Slide 8 - Quiz

Welke vorm?

Jullie WILLEN vakantie.

A
stam
B
stam + t
C
hele werkwoord
D
infinitief

Slide 9 - Quiz

Welke vorm?

Jij VINDT popmuziek mooi.

A
stam
B
stam + t
C
hele werkwoord
D
infinitief

Slide 10 - Quiz

Welke vorm?

BLIJF jij bij mij eten?
A
stam
B
stam + t
C
hele werkwoord
D
infinitief

Slide 11 - Quiz

De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het werkwoord?
A
snapt
B
de
C
leerling
D
slimme

Slide 12 - Quiz

Vul aan:

Die ..... (verbranden) barbecueworstjes moet je niet meer eten.
A
verbrande
B
verbrandde
C
verbranden
D
verbrandden

Slide 13 - Quiz

Hoe spel je de verleden tijd enkelvoud van het werkwoord 'deleten'?
A
deleette
B
delete
C
deletete
D
deletede

Slide 14 - Quiz

Kies het juiste werkwoord:

"De directeur ... het gebouw."
A
verlaadt
B
verlaad
C
verlaat

Slide 15 - Quiz

Is
BIJTEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 16 - Quiz

Is
GEVEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 17 - Quiz

Is
VERVEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 18 - Quiz

Welke spellingregel pas je toe in de tt bij:
jullie
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 19 - Quiz

Welke spellingregel pas je toe in de tt bij:
de het-vorm
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 20 - Quiz

Welke spellingregel pas je toe in de tt bij:
jij achter het werkwoord
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 21 - Quiz

Welke spellingregel pas je toe in de tt bij:
de ik-vorm
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 22 - Quiz

VERWIJSWOORDEN

Slide 23 - Slide

Naar de-woorden verwijs je met:
A
dit of dat
B
deze of dat
C
deze of die
D
dat of wat

Slide 24 - Quiz

Naar het-woorden verwijs je met:
























De juf wordt toegezongen door alle leerlingen en de lokalen versierd.

A
deze of die
B
dit of dat
C
dit of deze
D
dat of wat

Slide 25 - Quiz

Naar zinnen verwijs je met:
A
dit of dat
B
dat of wat
C
dat of die
D
waarmee

Slide 26 - Quiz

Je kunt met het woord 'wie' verwijzen naar een persoon
A
juist
B
onjuist
C
-
D
-

Slide 27 - Quiz

Naar een dier of ding verwijs je met:
























De juf wordt toegezongen door alle leerlingen en de lokalen versierd.



A
waarmee
B
waarvoor
C
waartegen
D
a,b en c zijn juist

Slide 28 - Quiz

SAMENSTELLING

Slide 29 - Slide

Welke samenstelling is niet correct
A
woordenboek
B
beddegoed
C
verzekeringspremie
D
reuzenlange

Slide 30 - Quiz

Welk antwoord is een samenstelling?
A
Schooltje
B
Scholen
C
Scholing
D
Schooltas

Slide 31 - Quiz

Hoe schrijf je de samenstelling: beer + gezellig?
A
berengezellig
B
beregezellig

Slide 32 - Quiz

Hoe schrijf je de samenstelling: zon + stelsel?
A
zonnenstelsel
B
zonstelsel
C
zonnestelsel

Slide 33 - Quiz

Hoe schrijf je de samenstelling: karn + melk?
A
karnmelk
B
karnemelk
C
karnenmelk

Slide 34 - Quiz

Hoe schrijf je de samenstelling: stage plaats?
A
stageplaats
B
stagesplaats
C
stagenplaats

Slide 35 - Quiz

WERKWOORDSPELLING
Klaar: maak test je zelf online of ga naar
Cambiumned.nl

Slide 36 - Slide