Paragraaf 4.1 De pruikentijd

De pruikentijd
paragraaf 4.1 
1 / 51
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

De pruikentijd
paragraaf 4.1 

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen? 
  • Waar gaat dit hoofdstuk over?
  • Introductie hoofdstuk 4. 
  • Leerdoelen.
  • Standenmaatschappij
  • Verlichting.
  • Verlichte denkers
  • Opdrachten. 
  • Evaluatie.
  • Huiswerk. 

Slide 2 - Slide

Welk tijdvak hoort bij deze pictogram?
A
monniken en ridders
B
burgers en stoommachines
C
Jagers en boeren
D
pruiken en revoluties

Slide 3 - Quiz

Welk tijdvak is dit?
A
Tijd van monniken en ridders
B
Tijd van steden en staten
C
Tijd van burgers en stoommachines
D
Tijd van Grieken en Romeinen

Slide 4 - Quiz

Welk tijdvak hoort bij deze pictogram?
A
monniken en ridders
B
burgers en stoommachines
C
televisie en computer
D
pruiken en revoluties

Slide 5 - Quiz

Slide 6 - Slide

Waar gaat het tijdvak Pruiken en Revoluties over?

Slide 7 - Mind map

Introductie
maken opdrachten van de introductie
timer
5:00

Slide 8 - Slide

Leerdoelen
Aan het einde van deze paragraaf kun je de drie standen benoemen met voorbeelden. 
Aan het einde van de paragraaf je verschillende ideeen van de verlichting benoemen.  

Slide 9 - Slide

17e eeuw
De Republiek in een Gouden eeuw
Koppositie in de handel. 
Grote sterke zeemacht
Rampjaar 1672
18e eeuw
De Republiek aan het vervallen. 
Bloei Frankrijk en Groot-Brittannie
Burgers steeds meer macht. 



Slide 10 - Slide

De drie standen

Slide 11 - Slide

De 1e stand
  • De geestelijkheid: de mensen van de kerk. Zij zorgden dat de mensen in de hemel zouden komen. De hoge geestelijken woonden in grote paleizen en hadden vooral rechten (en maar weinig plichten).

  • De geestelijken bezaten veel grond: het waren grootgrondbezitters

Slide 12 - Slide

De 2e stand

  • De edelen: de mensen van adel. Zij zorgen voor het bestuur en de verdediging van het land. Zij woonden in grote paleizen en hadden vooral rechten (en maar weinig plichten).

  • De koning vertrouwde hen niet: daarom mochten (moesten!) ze bij hem in de buurt wonen. Zo kon hij ze in de gaten houden.



Slide 13 - Slide

De 3e stand
  • De boeren en de burgers. Eigenlijk iedereen die niet bij de 1e of 2e stand hoorde. Daarom waren er in de 3e stand ook grote verschillen. Zo had je de rijke burgerij, de bourgeoisie. Dit waren mensen met een eigen bedrijf of een diploma.

  • De 3e stand had alle plichten: zij moesten bijvoorbeeld wél belasting betalen.



Slide 14 - Slide

Leg de bron uit
- Wat zie je? 
- Waarom is het getekend? 
- Wat bedoeld de tekenaar hiermee? 

Slide 15 - Slide

Wat zie je op deze spotprent?

Slide 16 - Open question

Wat zou de tekenaar met deze bron bedoelen?

Slide 17 - Open question

Frankrijk was een standensamenleving. Hoeveel standen waren er in Frankrijk?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 18 - Quiz

Welke drie standen waren er?
A
Geestelijken, adel, soldaten
B
Soldaten, adel, boeren
C
Geestelijken, adel, boeren

Slide 19 - Quiz

Een non hoort bij de
A
1ste stand
B
2de stand
C
3de stand
D
4de stand

Slide 20 - Quiz

Hertog Jan hoort bij de
A
1ste stand
B
2de stand
C
3de stand
D
4de stand

Slide 21 - Quiz

Een rijke koopman hoort bij de
A
1ste stand
B
2de stand
C
3de stand
D
4de stand

Slide 22 - Quiz

Graaf Berend hoort bij
A
1ste stand
B
2de stand
C
3de stand
D
4de stand

Slide 23 - Quiz

Paus Benedictus hoort bij
A
1ste stand
B
2de stand
C
3de stand
D
4de stand

Slide 24 - Quiz

17e Eeuw
De Republiek in een Gouden eeuw
Koppositie in de handel. 
Grote sterke zeemacht
Rampjaar 1672
Wetenschappelijke Revolutie
18e Eeuw
De Republiek aan het vervallen. 
Bloei Frankrijk en Groot-Brittannie
Burgers steeds meer macht. 
Verlichting


Slide 25 - Slide


De Verlichting

  • Periode (vanaf ongeveer 1700) waarin mensen hun kennis (willen) vergroten, door steeds meer uit te gaan van het verstand.
  • Ze waren daarbij kritisch: niet zomaar alles aannemen omdat een koning of de kerk dat zegt.

  • Ze vinden dat iedereen vrij en gelijkwaardig moet zijn: arm of rijk, slim of dom

Slide 26 - Slide

Verlichte denkers (deisme)
  • Immanuel Kant
  • Voltaire
  • John Locke
  • Rousseau
  • Charles Montesquieu
  • Adam Smith
  • Eise Eisinga
  • Denis Diderot & Jean le Rond d'Alembert.

Slide 27 - Slide

Immanuel Kant
  • Voor jezelf denken.
  • Met verstand kon de duisternis van bijgeloof en achterlijkheid worden overwonnen. 

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Video

Voltaire
  • Als je iets niet begreep moest je het onderzoeken.
  • Er was geen plaats meer voor wonderen
  • God was wel de schepper maar niet de bestuurder. 

Slide 30 - Slide

John Locke
Tegen Absolutisme:
  • Absolute vorsten beweerden de macht van God te hebben gekregen.
  • Zij hoefden de beslissingen dus alleen aan God te verantwoorden.
Sociaal contract:
  • Macht moet door het volk aan koning en ministers afstaan.
  • Volk kan deze macht terugeisen bij wanbestuur. 

Slide 31 - Slide

Jean-Jacques Rousseau
  • Volkssoevereiniteit.

  1. Koning is overbodig
  2. De bevolking heeft de macht
  3. Volksvergadering

  • Bij ons: de Tweede Kamer (beslissen over wat het beste voor ons is.)

Slide 32 - Slide

Charles Montesquieu
Democratie:
  • Regering gekozen door het volk
  • Koning dus niet door God gekozen, maar door het volk
Trias Politica:
  • Wetgevende macht.
  • uitvoerende macht.
  • Rechtsprekende macht. 

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Adam Smith
  • Vrije economie
  • Wet van vraag en aanbod zorgt als ontzichtbare hand voor zo groot mogelijke voorspoed

Slide 36 - Slide

Eise Eisinga
blz. 82. 

Slide 37 - Slide

Denis Diderot & Jean le Rond d'Alembert
  • Beginnen in 1751 met het schrijven van de Enceyclopedie om onwetenheid en domheid te bestrijden. 
  • Onderwerpen waren bijvoorbeeld politiek, godsdienst en techniek. 

Slide 38 - Slide

Wat is volgens jou de beste omschrijving van de Verlichting?
A
Er ging bij mensen een lichtje branden
B
Mensen begonnen weer zelf na te denken
C
De TL- verlichting werd uitgevonden
D
Huh? Wat is de verlichting?

Slide 39 - Quiz

Het volgende begrip past het best bij de Verlichting...
A
verstand
B
Renaissance
C
ontdekkingsreizen
D
Grieken

Slide 40 - Quiz

Verlichting is een gevolg van
...
A
wetenschappelijke revolutie
B
feodalisme
C
de Reformatie
D
plantagekoloniën

Slide 41 - Quiz

Bij Verlichting past het volgende begrip...
A
oorlog
B
gelijkheid
C
absolutisme
D
socialisme

Slide 42 - Quiz

Welke van de filosofen hoor niet bij de Verlichting?
A
Adam Smith
B
Voltaire
C
Rousseau
D
Karl Marx

Slide 43 - Quiz

Trias Politica betekent ...
A
alleenheerschappij
B
scheiding der machten
C
vrijheid
D
Montesquieu

Slide 44 - Quiz

Verlichting Woordzoeker
Opdracht

Slide 45 - Slide

Begrippen uit deze les
  • Pruikentijd
  • Standemaatschappij.
  • Verlichting.
  • Rationeel.
  • Deisme.
  • Atheisme. 
  • Driemachtenleer

Slide 46 - Slide

Personen uit deze les
  • Marie Antoinette
  • Immanuel Kant.
  • Voltaire
  • John Lock
  • Charles Montesquieu
  • Rousseau
  • Adam Smith
  • Eise Eisinga
  • Denis Dederot
  • Jean le Rond d'Alembert

Slide 47 - Slide

Jaartallen uit deze les
1751: Begin van de Encyclopedie.

Slide 48 - Slide

Schrijf 2 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 49 - Open question

Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 50 - Open question

Huiswerk
Maken van paragraaf 4.1 alle opdrachten + maken oefentoets 4.1 op je device (75% goed!)

Slide 51 - Slide